Kunnen thuiswonende ouderen gericht gecoacht worden op (i)adl met hulp van slimme sensoren in huis die lichaamsbewegingen en activiteiten monitoren? Is dit ‘kijkje in de keuken’ bij ouderen een veelbelovende toepassing in de geriatrische revalidatiezorg (GRZ)? Margriet Pol, verbonden aan de opleiding ergotherapie van de Hogeschool van Amsterdam, promoveerde op 5 februari 2019 op toepasbaarheid en effectiviteit van sensormonitoring voor ondersteuning van het dagelijks functioneren van thuiswonende ouderen. Haar onderzoek resulteerde in het prachtige proefschrift ‘Sensor monitoring to measure and support activities of daily living for independently living older persons.’
Sensormonitoring?
Hoewel e-health in deze tijd niet meer weg te denken is uit de gezondheidszorg, staat het gebruik ervan in de ouderenzorg gevoelsmatig nog in de kinderschoenen. Welk doel zouden dergelijke innovaties kunnen hebben bij onze doelgroep? De huidige technologie van sensormonitoring omvat draagbare sensoren (om lichaamsbeweging of lichaamsfuncties te meten), omgevingssensoren (om activiteiten in huis te meten) en monitoring door middel van camera’s. Rationale voor de inzet van technologie zoals sensormonitoring is dat het een eenvoudige manier is om het dagelijks functioneren te monitoren en de zelfredzaamheid in de thuissituatie te ondersteunen, waardoor (kwetsbare) ouderen wellicht langer thuis kunnen blijven wonen.
Opzet van het onderzoek
De gedegen onderzoeksmethoden die gebruikt zijn om de interventie te ontwikkelen en te onderzoeken op uitvoerbaarheid en effecten, getuigen ervan dat Pol een pionier is op dit onderwerp. Door middel van een mixed-methodsonderzoek (kwalitatief en kwantitatief onderzoek), heeft ze zich gericht op:
- ontwikkeling van de interventie: het onderzoeken van de huidige evidence voor dergelijke interventies,
- uitvoerbaarheid van de interventie (pilot fase) en
- evaluatie van de interventie: effecten en proces.
De sensormonitoring die in deze studie als interventie werd onderzocht bestond uit een draagbare accelerometer om lichaamsbeweging te meten en een sensormonitoringsysteem in huis. De omgevingssensoren konden bijvoorbeeld beweging in de verschillende ruimtes in huis registreren, evenals het gebruik van deuren en kasten, van elektrische apparatuur en het doorspoelen van het toilet. Hiermee konden de meeste adl-activiteiten en sommige iadl-activiteiten zoals koken en huishoudelijk werk worden gedetecteerd.
Ontwikkelingsfase
Het onderzoek van Pol start met een studie naar de betrouwbaarheid van zelfrapportage van de adl door ouderen. Bij ouderen die opgenomen waren in het ziekenhuis bleek een redelijke tot goede overeenkomst te zijn in de modified Katz ADL index die werd gerapporteerd door ouderen zelf en hun mantelzorger (70-90%; p<0.001). De discrepantie was groter bij ernstige cognitieve beperking (MMSE-score < 15) en een prevalent delier.
Na bovenstaand onderzoek volgde een systematische review naar het gebruik van sensormonitoring om het dagelijks functioneren bij ouderen te meten en ondersteunen. Het aantal studies dat gevonden werd was beperkt en richtte zich vooral op de technische ontwikkeling van sensormonitoring (9 van 17 geïncludeerde studies). De methodologische kwaliteit van de studies die keken naar klinische toepassing was te gering om uitspraken te doen over effecten. Wel werd gezien dat sensormonitoring leidt tot een snellere herkenning van achteruitgang in het dagelijks functioneren door zorgverleners. Hiermee zouden in theorie ook eerder interventies kunnen worden ingezet om de achteruitgang tegen te gaan.
De volgende stap in het onderzoek was een pilotstudie waarin bij 23 ouderen sensormonitoring in huis werd geïnstalleerd. De ervaringen met de inzet van deze technologie waren positief: het droeg volgens de participanten bij aan zelfstandig thuis wonen, aan een veilig gevoel en het stimuleerde hen om in beweging te blijven. De mogelijke voordelen van sensormonitoring, bijvoorbeeld op het gebied van veiligheid, werden belangrijker gevonden dan eventuele privacy kwesties.
Effectiviteit van sensormonitoring: de SO-HIP trial
In het derde deel van het onderzoek stond de effectiviteit van sensormonitoring centraal. In de SO-HIP studie onderzocht Pol of gerichte coaching met behulp van objectieve gegevens over fysieke inspanning en activiteit het zelfvertrouwen kan bevorderen en de dagelijkse activiteiten kan verbeteren bij patiënten die in de GRZ revalideren na een heupfractuur.
Er werden drie behandelingen vergeleken:
- gebruikelijke zorg in de GRZ,
- ergotherapeutische coaching toegevoegd aan gebruikelijke zorg in de GRZ en
- voorgenoemde ergotherapeutische coaching gecombineerd met de inzet van sensormonitoring.
De ergotherapeutische coaching was gebaseerd op cognitieve gedragsmatige principes met als doel de valangst te verminderen en het zelfvertrouwen in het doen van dagelijks activiteiten te vergroten. De coaching vond wekelijks plaats gedurende opname in de GRZ. Na ontslag ontvingen deelnemers gedurende een periode van 2,5 maand vier huisbezoeken en vier telefonische consulten. De inzet van sensormonitoring startte gedurende de GRZ-opname met het gebruik van een activiteitenmonitor (accelerometer) gedragen op de heup en een applicatie waarop de revalidant en de therapeut de sensordata konden bekijken. Bij ontslag werd een set van zes omgevingssensoren geïnstalleerd in de thuissituatie, voor een periode van drie maanden.
Twaalf GRZ-locaties deden mee aan deze gerandomiseerde ‘stepped wedge’ trial, waarbij elke locatie eerst startte met gebruikelijke zorg, daarna de ergotherapeutische coaching en vervolgens de coaching met toevoeging van sensormonitoring. De primaire uitkomstmaat in dit onderzoek was de score op de Canadian Occupational Performance Measure (COPM), een cliëntgericht meetinstrument om de door de cliënt zelf ervaren veranderingen in uitvoering van dagelijks handelen in de loop van de tijd vast te stellen. Patiënten mochten maximaal vijf doelen (gericht op betekenisvolle activiteiten) benoemen. De activiteiten werden op een schaal van 0-10 gescoord, zowel voor de mate van ‘Performance’ (COPM-P) en ‘Satisfaction’ (COPM-S).
In totaal werden 240 patiënten geïncludeerd. De sensormonitoring (gecombineerd met coaching) bleek effectief om het dagelijks functioneren te verbeteren wanneer dit werd vergeleken met de groep die alleen de gebruikelijke zorg kreeg. Na zes maanden was het verschil in COPM-P 1,17 punt (95%-BI: 0,47-1,87; p = 0,001) en op de COPM-S 0,94 punt (95%-BI: 0,37-1,52; p = 0,001). Voor de ergotherapeutische coaching alleen ten opzichte van gebruikelijke zorg, werd alleen een significant verschil gezien voor de tevredenheidsschaal (COMP-S), met een verschil van 0,55 (95%-BI: 0,00-1,08; p = 0,047). De sensormonitoringgroep liet een beter herstel zien op de Katz-ADL ten opzichte van de groep die alleen gebruikelijke zorg kreeg. Voor afname van valangst, gemeten met een VAS-score, werd juist een gunstig effect waargenomen voor de coachinggroep (zonder sensormonitoring). Er werden geen verschillen gemeten op valangst met gebruik van de FES-I, mobiliteit (POMA en TUG) en kwaliteit van leven (EQ5D).
Ervaringen van deelnemers
Uit interviews met deelnemers uit alle drie de behandelarmen, bleek dat zij moeite ervaren met de lichamelijke en psychologische gevolgen van een heupfractuur. Belangrijke hulpbronnen voor het herstel zijn ‘ondersteuning en coaching’, ‘technologische ondersteuning’ en ‘eigen motivatie en wil’. Dit pleit volgens Pol voor interventies die de ouderen, wanneer ze eenmaal terug zijn in de thuissituatie, ondersteunen in het hervinden van (nieuwe) routines en activiteiten.
Toekomstperspectief voor sensormonitoring
Implementatie van de onderzochte interventie zou volgens Pol aan te bevelen zijn, waarbij ook kan worden georiënteerd op andere doelgroepen binnen de GRZ, zoals COPD-patiënten of revalidanten na een CVA. Er blijven nog een aantal aandachtspunten. De integratie van de nieuwe werkwijze, namelijk coaching met cognitieve gedragsmatige principes en het gebruik van sensortechnologie, bleek tijd en ervaring te vergen. Ook bleek bij patiënten met cognitieve beperkingen de coaching zonder gegevens van de sensor moeilijker te zijn. Pol en collega’s adviseren daarom nader onderzoek naar de duur en intensiteit van het programma, specifiek ook voor de groep met cognitieve beperkingen. Uiteraard volgt ook nog een kosteneffectiviteits-analyse van de onderzochte methode.
Pol heeft met haar proefschrift een mooie eerste stap gezet naar de inzet van technologische ondersteuning in de thuissituatie, om het dagelijks functioneren van thuiswonende ouderen in kaart te brengen en te bevorderen. We kijken met grote interesse uit naar het vervolg!