App Icoon

Klaar, naar Verenso tijdschrift

Wetenschappelijk onderzoek door de specialist ouderengeneeskunde

De huidige situatie en de knelpunten

 Header-art-vd-Stap.jpg

Lotte van der Stap, Elien Oosterwegel, Nanda Hauet

Samenvatting

Achtergrond en doel
 Wetenschappelijk onderzoek (mee)doen is één van de beroepscompetenties van de specialist ouderengeneeskunde. Er is onvoldoende inzicht in hoeverre zij nu onderzoek doen en willen doen, en wat zij ervaren als knelpunten en bevorderende factoren. Dit onderzoek bracht dat in kaart.

Methode
Via de Verenso-nieuwsbrief werden 2.000 leden verzocht een vragenlijst in te vullen over hun eerdere ervaring met onderzoek, huidig onderzoek, motivatie, en ervaren knelpunten en bevorderende factoren. Wetenschappelijk onderzoek werd gedefinieerd als patiëntinclusie/dataverzameling, (mede)auteurschap van een wetenschappelijk artikel, promotieonderzoek of postdoconderzoek. Resultaten werden descriptief geanalyseerd. Vragenlijst-deelnemers die gemotiveerd waren om (meer) onderzoek te doen werden benaderd voor een verdiepend interview, voor gedetailleerder inzicht in knelpunten en bevorderende factoren. De interviews werden getranscribeerd en thematisch geanalyseerd.

Resultaten
De vragenlijst werd ingevuld door 113 respondenten (5.7%), waarvan 22% aios, 4% aioto en 70% specialist ouderengeneeskunde. Hiervan was  31% gepromoveerd. Momenteel deed 62% geen onderzoek, waarvan 66% wel onderzoek zou willen doen. Top vijf knelpunten van deelnemers die (meer) onderzoek wilden doen waren: gebrek aan tijd, gebrek aan financiering, beperkingen vanuit de VVT-organisatie, niet weten hoe mee te doen en niet weten waar begeleiding te vinden. Vier verdiepende interviews leverden knelpunten en bevorderende factoren op binnen de thema’s: tijd en financiering, mate van academisch werkklimaat in VVT-organisaties, afstand praktijk en wetenschap, en cultuur in de onderzoekswereld, waarbij het vooral moeilijk bleek om ‘ertussen te komen’.

Beschouwing
Specialisten ouderengeneeskunde zouden gefaciliteerd kunnen worden door het oplossen van de bovengenoemde knelpunten, bijvoorbeeld door het realiseren van meer betaalde onderzoeks-uren en door een academisch werkklimaat binnen VVT-organisaties. Ook communicatie over meedoen aan onderzoek en een meer proactieve benadering van gemotiveerde specialisten ouderengeneeskunde vanuit de academie zouden kunnen helpen.

Eén van de beroepscompetenties van de specialist ouderengeneeskunde is: “de medisch specialist bevordert de verbreding van en ontwikkelt de wetenschappelijke vakkennis”. Onder deze competentie valt onder andere dat de specialist ouderengeneeskunde dient bij te dragen aan de ontwikkeling van het wetenschappelijk domein ouderengeneeskunde door zelf onderzoeks- of kwaliteitsprojecten op te zetten dan wel deel te nemen aan projecten opgezet door anderen, door het verzamelen en aanleveren van relevante data en door, onder andere, (wetenschappelijke) publicaties. Er is onvoldoende inzicht in hoeverre specialisten ouderengeneeskunde toekomen aan wetenschappelijk onderzoek (mee)doen. Doel van dit beleidsonderzoek was om te evalueren hoe specialisten ouderengeneeskunde daarvoor geactiveerd en gefaciliteerd kunnen worden. Met een vragenlijst en aanvullende verdiepende interviews werd onderzocht in hoeverre zij momenteel wetenschappelijk onderzoek doen, in hoeverre zij gemotiveerd zijn om onderzoek te doen, en wat zij ervaren als knelpunten en bevorderende factoren.

Inleiding

Academisering van het specialisme ouderengeneeskunde wordt gedefinieerd als betere wetenschappelijke onderbouwing van het vakgebied, met als gevolg kwalitatief betere opleiding, onderwijs, en zorg en behandeling voor kwetsbare patiënten met complexe multidomein problematiek, bij wie sprake is van enkelvoudige of een opeenstapeling van fysieke aandoeningen en/of toenemend regieverlies. Verbetering van de wetenschappelijke basis voor de zorg en behandeling voor deze patiënten met een complexe zorgvraag is essentieel, juist omdat zij vanwege hun kwetsbaarheid vaak niet geïncludeerd worden in wetenschappelijke onderzoeken.1 In het competentieprofiel van de specialist ouderengeneeskunde staat dat deze dient bij te dragen aan de ontwikkeling van het wetenschappelijk domein ouderengeneeskunde door zelf onderzoeks- of kwaliteitsprojecten op te zetten dan wel deel te nemen aan projecten opgezet door anderen, door het verzamelen en aanleveren van relevante data en door onder andere (wetenschappelijke) publicaties.2 Voor specialisten ouderengeneeskunde geldt dus dat zij verantwoordelijk zijn voor wetenschappelijk onderzoek op het gebied van hun expertise: complexe zorgvragen die de medische protocollen ontstijgen, advance care planning, medicatieveiligheid, probleemgedrag bij dementie, de wet zorg en dwang en de medische kant van de geriatrische revalidatiezorg.2,3

Het vergroten van de wetenschappelijke basis van de ouderengeneeskunde is niet alleen voor patiënten belangrijk, het is ook essentieel voor de positie van het vak zelf binnen het zorglandschap. Ook zorgt academisering dat het vak aantrekkelijk(er) is voor basisartsen door de ontwikkelingsmogelijkheden die het biedt voor het vakgebied en voor de individuele specialist ouderengeneeskunde.

Om academisering te bevorderen is inzicht nodig in hoe en in hoeverre specialisten ouderengeneeskunde momenteel wetenschappelijk onderzoek doen, maar hier is weinig over bekend. Doel van dit beleidsonderzoek was om te evalueren hoe specialisten ouderengeneeskunde geactiveerd en gefaciliteerd kunnen worden om wetenschappelijk onderzoek te doen. Deelvragen waren:

  1. In hoeverre doen aios en specialisten ouderengeneeskunde momenteel wetenschappelijk onderzoek?
  2. In hoeverre zijn zij gemotiveerd om wetenschappelijk onderzoek te doen?
  3. Wat ervaren zij als knelpunten en bevorderende factoren voor het doen van wetenschappelijk onderzoek?

Methoden

Vragenlijst
In maart 2024 werden 2.000 Verenso-leden (aios en specialisten ouderengeneeskunde) via de Verenso-nieuwsbrief gevraagd om een zelfontworpen vragenlijst in te vullen. De vragenlijst bestond uit meerkeuzevragen over of en hoe men momenteel wetenschappelijk onderzoek deed, of men (meer) onderzoek wilde doen, en wat men beschouwde als knelpunten en bevorderende factoren. Ook werd gevraagd naar hoe belangrijk men onderzoek binnen de ouderengeneeskunde vond (5-punts Likert schaal). Het doen van wetenschappelijk onderzoek werd gedefinieerd als: patiëntinclusie of dataverzameling in de praktijk, (mede)auteurschap van een wetenschappelijk artikel, promotieonderzoek doen of werken als postdoc of senior onderzoeker. Ook was er de mogelijkheid ‘anders’ om alternatieven te vermelden.

Verdiepende interviews
Vragenlijst-respondenten die (meer) onderzoek wilden doen werden gericht benaderd per e-mail voor een interview, omdat dit een gemotiveerde groep is die waarschijnlijk meer onderzoek zal gaan doen door knelpunten op te lossen.4 Kandidaten voor de eerste drie interviews werden geselecteerd op verschillen in ervaringsniveau met wetenschappelijk onderzoek: een respondent met postdoc ervaring, een gepromoveerde respondent en een niet-gepromoveerde respondent. Vervolgens werden kandidaten voor aanvullende interviews at random geselecteerd, ongeacht het ervaringsniveau.  Een topiclijst werd opgesteld met vragen over wat men als knelpunten en bevorderende factoren ervoer voor het doen van wetenschappelijk onderzoek. Daarna werd gevraagd of en hoe zij de top vijf knelpunten en bevorderende factoren uit het vragenlijstonderzoek herkenden. Er werd gestart met drie interviews die getranscribeerd en thematisch geanalyseerd werden door één onderzoeker (aios ouderengeneeskunde). Vervolginterviews werden gedaan tot thematische verzadiging was bereikt.

Ethische aspecten
Dit onderzoek werd verondersteld niet-WMO plichtig te zijn. Aan de geïnterviewden werd mondeling toestemming gevraagd voor de anonieme publicatie van de resultaten.

Resultaten

Vragenlijst
Basiskarakteristieken respondenten
De vragenlijst werd ingevuld door 113 respondenten (5.7% van de benaderden). Daarvan was onder andere 39% specialist ouderengeneeskunde, 31% gespecialiseerd specialist ouderengeneeskunde en 22% aios. Van alle respondenten had 49% ervaring met dataverzameling/patiëntinclusie, 31% was gepromoveerd en 8% was postdoc onderzoeker geweest. De volledige respondent-karakteristieken zijn weergegeven in tabel 1.

Tabel 1. Karakteristieken en motivatie vragenlijst-respondenten
Tabel-1-vd-Stap.png

Deelvraag 1: Huidig wetenschappelijk onderzoek
Van de 113 respondenten deed 62% momenteel geen wetenschappelijk onderzoek, 12% schreef (mee aan) een artikel, 8% deed promotieonderzoek en 2% was postdoc of senior onderzoeker (tabel 1).

Deelvraag 2: Motivatie
Van alle respondenten vond 93% het belangrijk of heel belangrijk dat er wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan binnen de ouderengeneeskunde.

Van de respondenten die momenteel geen onderzoek deed (n=70), zou 66% wel onderzoek willen doen. De manier waarop zij onderzoek zouden willen doen is weergegeven in tabel 1. Bijvoorbeeld 20% van hen zou promotieonderzoek willen doen. Ook is in tabel 1 weergegeven op welke manier de groep respondenten die meer onderzoek zouden willen doen dan momenteel (n=31), onderzoek zou willen doen. Daarvan zou bijvoorbeeld 45% willen werken als postdoc onderzoeker.

Deelvraag 3: Knelpunten en bevorderende factoren
In tabel 2 zijn de knelpunten en bevorderende factoren weergegeven per subgroep: ‘doet momenteel geen wetenschappelijk onderzoek en wil dat ook niet’ (n= 24), ‘doet momenteel geen onderzoek, maar zou dat wel graag willen’ (n=46), ‘doet momenteel wetenschappelijk onderzoek’ (n=42), ‘doet al wetenschappelijk onderzoek, maar wil nog meer’ (n=31).

Tabel 2. Knelpunten en bevorderende factoren vragenlijst, per groep en op volgorde van frequentie

Tabel-2-vd-Stap.pngTabel 3 geeft een overzicht van de top vijf knelpunten en bevorderende factoren zoals aangegeven door de groep ‘gemotiveerden’: die respondenten die nu geen onderzoek deden maar dat wel zouden willen, of die meer onderzoek wilden doen dan momenteel (n=77). Knelpunten waren tijdgebrek (77%), gebrek aan financiering (65%), beperkingen vanuit de Verpleeg-, Verzorgingshuizen, Thuiszorg (VVT)-organisatie (30%), niet weten hoe begeleiding te vinden (n=20, 26%) of niet weten hoe mee te doen (26%).      

Tabel 3. Top 5 knelpunten en bevorderende factoren vragenlijst in de groep ‘geen onderzoek maar wil dat wel’ of ‘doet momenteel al onderzoek, maar wil nog meer (n = 77)

Tabel-3-vd-Stap.png

Verdiepende interviews

Er werden vier respondenten geïnterviewd, waarvan één aios en drie specialisten ouderengeneeskunde. Drie geïnterviewden waren gepromoveerd; twee waren man en twee vrouw. Knelpunten en bevorderende factoren voor wetenschappelijk onderzoek werden genoemd binnen de volgende vier thema’s: tijd en financiering, de mate van academisch werkklimaat binnen de VVT-organisatie, de afstand tussen praktijk en onderzoek, en de cultuur in de onderzoekswereld.

Tijd en financiering
Alle deelnemers noemden als knelpunt dat wetenschappelijk onderzoek door specialisten ouderengeneeskunde vaak gebeurt in eigen en dus onbetaalde tijd.

“Maar ik heb ook wel heel veel in mijn eigen tijd gedaan. Dat is natuurlijk echt iets
waar ik helemaal niet blij van word. Dat is ook een van de grootste aversies geweest,
dat dat allemaal maar in je eigen tijd moet en dat dat normaal wordt gevonden.”
 - (aios1)

Specifiek ervoeren zij dat de vervolgopleidingen daarin het verkeerde voorbeeld geven, doordat de wetenschappelijke scriptie vooral in eigen tijd moet worden gedaan.  

“Wat wel vrij snel misgaat tijdens de opleiding tot specialist ouderengeneeskunde […]
is dat als je onderzoek doet, dat daar eigenlijk alleen specifiek tijd voor is als je een
onderzoekskeuzestage doet. Je scriptie, dat moet je in eigen tijd doen. En ik denk dat je
mensen daarmee meteen mee aanleert ‘dit is een bijzaak en regel het maar in je eigen tijd’,
en niet van ‘We vinden het belangrijk’.”  - 
(specialist ouderengeneeskunde3)

Het werd als belangrijke bevorderende factor gezien, nagenoeg als vereiste, dat je uren betaald krijgt conform je klinische werk voor wetenschappelijk onderzoek.

“Alleen als je uren hebt dan lukt het je.” - (specialist ouderengeneeskunde 1)

Ook werd genoemd dat het klinische werk soms zoveel tijd en energie in beslag nam, dat er geen tijd overblijft om daar wat naast te doen.

“Eigenlijk ben ik iemand die het heel leuk vindt om naast het praktische, klinische werk
dingen als opleiden en onderzoek te doen. Maar ik heb daar ook een hele tijd geen ruimte
voor gevoeld, omdat ik gewoon bezig was met de kliniek en dat gewoon al mijn energie vergde.”
(specialist ouderengeneeskunde2)

Verder noemden ze dat men niet aan wetenschappelijk onderzoek toekwam, omdat dit wordt uitbesteed aan disciplines die meer planbare werkzaamheden hebben, zoals een verpleegkundig specialist.

“We hebben een VS gevonden om dat te doen. Die had maar een afdeling bij ons en geen waarneemtaken, en dan is het ook al makkelijker. Wij artsen hebben altijd onverwachtse,
on-planbare dingen met waarneming, diensten. Dat is nou net niet te combineren met elke
week blokken in je agenda voor onderzoek.”
 - (specialist ouderengeneeskunde2)

Verder werd meermaals genoemd hoe moeilijk het qua tijd is om onderzoek en praktijk te combineren.

“Het vak bestaat vooral uit parttimers hè? Er zijn veel mensen die drie of vier dagen werken.
Vaak is het dan moeilijk met patiëntenzorg te combineren, als je twee dagen in de week wetenschappelijk onderzoek gaat doen. Hetzelfde geldt voor onderwijsvacatures. Die zijn
altijd twee dagen en nooit één dag. Ik denk ja, maar dan kan ik mijn patiëntenzorg niet
meer dragen, dus dat is al een reden om te zeggen, ik ga überhaupt niet kijken of dit iets is.”
(specialist ouderengeneeskunde3)

Tenslotte werd nog specifiek aangegeven dat het moeilijk is om subsidie en dus uren voor onderzoek voor de populatie van de specialist ouderengeneeskunde te krijgen.

“Er zijn nog niet zo heel veel RCT 's bijvoorbeeld bij ouderen […]. Er worden wel initiatieven ondernomen, ja en dan wordt dat toch geweigerd hè? Op een gegeven moment waren we heel enthousiast over een opzet voor een serieus goede RCT. Ja, dan werd dat afgewezen door ZonMw. Dat is heel teleurstellend.”  - (specialist ouderengeneeskunde2)

Mate van academisch werkklimaat
Een academisch werkklimaat binnen de organisatie werd als bevorderend ervaren, en een gebrek daaraan als belemmerd. Allereerst hielp het als er meerdere collega’s onderzoek deden of gepromoveerd waren.

“Wij hebben onderzoek wel echt als een van de standaard overleggen en dat is gewoon
heel erg leuk. We hebben ook vrij veel onderzoekers moet ik zeggen. Dus twee anios waarvan
eentje al gepromoveerd is en de ander bijna. Ja, dat helpt dus ook.”
 - (aios1)

Ook hielp een academisch klimaat bij het betaald krijgen van uren voor wetenschappelijk onderzoek vanuit de VVT-organisatie. Daarbij helpt het als er meerwaarde van academisering voor de VVT-organisatie was, zoals bijvoorbeeld een accreditatie.

“De directeur wilde toen graag lid worden van Topcare. En ja, in het kader van die Topcare
accreditatie vond zij het wel interessant als we ook wetenschappelijk onderzoek gingen doen. […]  
Er is toen heel lang over gewikt en gewogen, maar uiteindelijk ging zij overstag en toen
heb ik acht uur per week gekregen voor onderzoek”
 - (specialist ouderengeneeskunde1)

Als er geen academisch werkklimaat was, gaf men aan dat onderzoek doen niet goed lukt.  

“Ja, bij mijn huidige werkgever, daar is weinig ondersteuning vanuit het hoofdkantoor,
weinig animo nu, omdat men bezig is met hele andere thema’s. Dat merk ik nu wel erg, d
at het dan niet lukt.”
 - (specialist ouderengeneeskunde 2)

Afstand tussen praktijk en onderzoek
 Als knelpunt werd door alle geïnterviewden de afstand tussen praktijk en wetenschappelijk onderzoek genoemd. Specifieke problemen daarbij waren dat er te weinig communicatie over wetenschap vanuit de onderzoekswereld werd ervaren, en het feit dat je bijna niet meer in contact komt met mensen uit de academie als je eenmaal niet meer in de basis- of vervolgopleidingen zit.

“Nou ja, het komt bij mij terecht omdat ik in de kanalen zit, maar ik moet het dan weer
delen met mensen die bijvoorbeeld ook in mijn vakgroep zitten. Dat is eigenlijk toch vreemd,
dat bereikt gewoon niet iedereen of het wordt op een bepaalde manier gepresenteerd
waardoor het niet zo aantrekkelijk is om erbij te zijn ofzo.”
  - (aios1)

Daartegenover werd meermaals genoemd dat het hielp als er regelmatig communicatie was vanuit de onderzoekswereld naar de praktijk, zowel over meedoen met onderzoek als over onderzoeksresultaten.

“Het delen van onderzoek. Ik denk dat dat heel belangrijk is en uiteindelijk bijvoorbeeld
ook op een congres moet bespreken, wat hebben we er met zijn allen aan. Maar ook in kleiner verband, want niet iedereen gaat naar congressen.”
 - (aios1)

 “Ja, ik denk dat je ook de inspirerende succes stories moet benadrukken, dus dat je die wel
wat meer in de markt mag zetten. Bijvoorbeeld de RCT’s met spectaculaire resultaten, die
mag je best wel eens even in de schijnwerpers zetten. En Verenso zou daar ook wel een
rol in kunnen spelen.”
  - (specialist ouderengeneeskunde2)

Verder werd meermaals genoemd dat het een probleem is dat zodra je geen onderzoek meer doet je geen toegang meer hebt tot medisch wetenschappelijke databases.

“En dat je ook geen toegang meer hebt tot die artikelen, hè? Dat kleine detail gewoon toch,
maar dan zit je niet meer in die community.”
  - (specialist ouderengeneeskunde2)

Ook werd het als belemmerend ervaren als de onderzoeken die lopen binnen de eigen regio niet aansluiten bij de expertise van de individuele specialist ouderengeneeskunde. Het was moeilijk om aan te sluiten bij onderzoek dat werd geïnitieerd door onderzoeksgroepen buiten de regio, waar dan eventueel wel de relevante onderzoeken lopen die aansluiten bij de eigen expertise.

“Tijdens de kaderopleiding is het leuk en dan spreek je dus allemaal mensen die GRZ  
leuk vinden en daar gaat het ook vaak over onderzoek. Als je eenmaal weer in de periferie zit,
dan wordt een andere regio dan de jouwe genoemd en ja, weet je daar ligt dat netwerk dan net niet.”
(specialist ouderengeneeskunde3)

Tenslotte was men sneller geneigd mee te doen aan onderzoek als de onderzoeksopzet of onderzoeksvragen passend en relevant werden ervaren voor de praktijk.

Cultuur onderzoekswereld
Geïnterviewden gaven aan dat het moeilijk was om als buitenstaander ‘ertussen te komen’ bij de onderzoeksafdelingen. Er werd specifiek genoemd dat onderzoeksgroepen niet uitnodigend zijn als men zelf contact zoekt over onderzoek doen.

“Ze staan ook niet echt open voor mijn onderzoeksonderwerpen, namelijk de geriatrische
oncologie. Dus ja, eigenlijk is het wel een beetje de cultuur in de onderzoekswereld dat je
er gewoon niet goed tussen komt als je er niet tussen zit.”
  - (aios1)

“Maar die zei doodleuk tegen mij, ik pak het alleen maar groots aan en ik wilde dat
niet meteen. […] En ja, hij wilde geld zien. Dat was ook nog een ding. Hij wilde meteen geld
zien van de organisatie.”
  - (specialist ouderengeneeskunde1)

Er werd een gebrek ervaren aan het proactief contact vanuit de academie met specialisten ouderengeneeskunde die geïnteresseerd zijn in het doen van wetenschappelijk onderzoek, specifiek gepromoveerden. Bevorderend was het als je werd gevraagd om onderzoek te komen doen.

“Toen diende zich een aioto aan en daar moest nog een begeleider voor gevonden worden.
En toen hebben ze mij gevraagd daarvoor. Zo ben ik ook in die postdoc functie terechtkomen.”
(specialist ouderengeneeskunde2)

“Blijf in contact met die mensen die opgezogen worden in hun dagelijks klinische werk,
maar wel gepromoveerd zijn. Nodig ze uit.”
  - (specialist ouderengeneeskunde2)

Als men eenmaal was aangesloten bij een onderzoeksgroep waren sommige ervaringen positief, en sommige negatief wat betreft de ervaren cultuur.

“Ja, dat ging bij de universiteit natuurlijk heel goed en dan word je ontzettend geprikkeld en uitgedaagd en gefaciliteerd. Dus dat vond ik ontzettend leuk. Toen was ik echt, dat kreeg ik ontzettend veel energie van.”  - (specialist ouderengeneeskunde2)

“Dus die auteurschappen waren ook bij mijn eigen traject, maar bij het vervolgproject
was er nog meer politiek geneuzel. Mensen een voorkeurspositie geven, omdat het
netwerks-gewijs handig is als die ergens opstaan met hun naam. En ja, dat vind ik gewoon
heel vervelend. Dat dat zo moet. Ik denk ja, iemand moet gewoon zijn werk goed doen en dan
krijg je credits en dat werkt niet zo en dat vind ik oneerlijk.”
  - (aios1)

Beschouwing

De vragenlijst werd ingevuld door 113 respondenten (5,7% van de benaderden). Daarvan deed 62% momenteel geen onderzoek, waarvan 66% wel onderzoek zou willen doen. Top vijf knelpunten van respondenten die (meer) onderzoek wilden doen waren: gebrek aan tijd, gebrek aan financiering, beperkingen vanuit de VVT-organisatie, niet weten hoe mee te doen en niet weten waar begeleiding te vinden. Vier verdiepende interviews leverden knelpunten en bevorderende factoren op binnen de thema’s: tijd en financiering, mate van academisch werkklimaat in VVT-organisaties, afstand praktijk en wetenschap, en cultuur in de onderzoekswereld.

 Allereerst bleek dat 62% van de respondenten momenteel geen wetenschappelijk onderzoek deed. In de gemiddelde populatie aios en specialisten ouderengeneeskunde zal dit percentage waarschijnlijk nog hoger zijn, aangezien de onderzochte groep een geselecteerde populatie betreft die waarschijnlijk (veel) meer affiniteit heeft met wetenschap dan gemiddeld. Dit blijkt onder andere uit het feit dat 31% van de respondenten was gepromoveerd, en nog eens 8% deed momenteel promotieonderzoek. Het merendeel van de respondenten bleek wel gemotiveerd te zijn voor het doen van onderzoek: 93% vond het belangrijk of heel belangrijk dat er wetenschappelijk onderzoek wordt gedaan en 66% van degenen die nu geen onderzoek deed zou wel graag onderzoek willen doen. Van de groep die al onderzoek deed zou 72% meer onderzoek willen doen dan momenteel. Dat betekent dat 68% (n=77) van de 113 respondenten (meer) onderzoek zou willen doen. Om specialisten ouderengeneeskunde te activeren en faciliteren bij wetenschappelijk onderzoek, en zo academisering te bevorderen, is het aan te raden dat we ons in eerste instantie richten op die knelpunten en bevorderende factoren die zijn noemden. Deze intrinsiek gemotiveerden kunnen gezien worden als de zogenaamde ‘early adopters’. Volgens de innovatietheorie van Rogers is het voor verandering van belang om in eerste instantie te focussen op deze groep, omdat zij ambassadeurs van deze verandering kunnen zijn.4

De top vijf knelpunten onder de groep gemotiveerde vragenlijst-respondenten waren tijdgebrek, gebrek aan financiering, beperkingen vanuit de VVT-organisatie, niet weten waar begeleiding te vinden of niet weten hoe mee te doen. Als top vijf bevorderende factoren noemden zij tegenovergestelde factoren. Uit de verdiepende interviews identificeerden we knelpunten en bevorderende factoren binnen vier thema’s: tijd en financiering, mate van academisch werkklimaat binnen de VVT-organisatie, de afstand tussen praktijk en onderzoek, en de cultuur in de onderzoekswereld. Als de interview-resultaten naast de vragenlijst-resultaten worden gehouden, vielen drie zaken op: tijd en financiering bleken als één thema gezien te moeten worden, de mate van gefaciliteerd worden door de VVT-organisatie gaat over de mate van een academisch werkklimaat, en tenslotte kwam in elk interview de cultuur in de onderzoekswereld aan bod, terwijl dit niet vaak naar voren kwam in de vragenlijst-resultaten als knelpunt of bevorderende factor.

Op basis van de gevonden knelpunten en bevorderende factoren doen we een aantal suggesties die specialisten ouderengeneeskunde zouden kunnen faciliteren bij het doen van meer wetenschappelijk onderzoek. Ten eerste valt te denken aan het realiseren van meer betaalde onderzoeksuren. Nu moest wetenschappelijk onderzoek veelal in eigen tijd, en wordt onderzoek al in de opleiding als bijzaak neergezet. Mogelijk zal het salaris voor wetenschappelijk onderzoek in elk geval meer in de buurt moeten liggen van het salaris voor klinisch werk dan nu vaak het geval is. Om te onderzoeken of het haalbaar is om meer betaalde onderzoeksuren te realiseren is het voor te stellen dat overlegd wordt door verschillende belanghebbende partijen waaronder de universitaire netwerken ouderengeneeskunde, de onderzoeksafdelingen ouderengeneeskunde, de Nederlandse vereniging van universitair medisch centra (NFU), ZonMw en ActiZ.

Ten tweede lijkt het op basis van onze resultaten bevorderlijk als er een academisch werkklimaat binnen VVT-organisaties is. Zo’n klimaat blijkt activerend, inspirerend en faciliterend voor onderzoek en lijkt vaker te leiden tot betaalde uren voor onderzoek in overeenstemming met het salaris voor het klinische werk, waardoor deze factor ook belangrijk is wat betreft tijd en financiering. Hier kan onder andere een rol liggen voor de vakgroepen specialisten ouderengeneeskunde. Zoals beschreven in de Handreiking professioneel statuut - rol en inspraak specialist ouderengeneeskunde specialist ouderengeneeskunde is het aan te raden dat iedere vakgroep concrete afspraken maakt en vastlegt met hun bestuurders over het doen van wetenschappelijk onderzoek.5 Ook de vervolgopleidingen ouderengeneeskunde zouden een rol kunnen spelen in het bevorderen van een academisch klimaat (in elk geval binnen de opleidings-VVT-organisaties), bijvoorbeeld door middel van de opleidingsvisitaties.

Een derde suggestie is om verder te onderzoeken of met de huidige communicatie en PR vanuit de universitaire netwerken ouderengeneeskunde en onderzoeksafdelingen ‘de praktijk’ voldoende bereikt wordt zowel over meedoen aan onderzoek als onderzoeksresultaten. Het bevorderen van communicatie over onderzoeksresultaten kan bijvoorbeeld door het bevorderen van publiceren van onderzoeksresultaten in het Tijdschrift voor Ouderengeneeskunde. Verder werd aangegeven dat het regelmatig moeilijk was om mee te doen aan onderzoek dat aansluit bij de expertise van de individuele specialist ouderengeneeskunde. Er kan gedacht worden aan meer samenwerking tussen universitaire netwerken, waardoor makkelijker landelijk meegedaan kan worden met onderzoek.

Een laatste suggestie is om verder te onderzoeken hoe gemotiveerde specialisten ouderengeneeskunde het best betrokken kunnen worden bij wetenschappelijk onderzoek. Aios en specialisten ouderengeneeskunde gaven aan het moeilijk was om ‘ertussen te komen’ en dat het contact meestal niet vanuit de onderzoeksafdelingen gezocht of behouden werd. Als dat wel zo was, was dit faciliterend en motiverend om onderzoek te (blijven) doen. Om dit contact te bevorderen kan gedacht worden aan het meer proactief benaderen van gemotiveerde specialisten ouderengeneeskunde vanuit de onderzoekswereld.

Beperkingen van dit onderzoek
Belangrijkste beperking van dit onderzoek is het percentage respondenten van het vragenlijst onderzoek, namelijk 5.7% van de benaderden. Bijkomend betreft de groep respondenten een geselecteerde populatie, gezien 31% van de respondenten gepromoveerd was. Deze groep heeft zeer waarschijnlijk meer affiniteit met wetenschappelijk onderzoek dan de gemiddelde specialist ouderengeneeskunde of aios. Verder zullen alle respondenten, ook de niet gepromoveerden, gemiddeld meer affiniteit hebben met wetenschappelijk onderzoek door de methode van het vragenlijst onderzoek (non-response bias).

Ook werd na één aanvullend interview al thematische verzadiging bereikt. Dit doet vermoeden dat de geïnterviewden veel op elkaar lijken. Dit zou verklaard kunnen worden door het feit dat de groep vragenlijst-respondenten een geselecteerde populatie betreft. Door deze factoren is het de vraag in hoeverre de gevonden knelpunten en bevorderende factoren de ervaringen weergeven van alle specialisten ouderengeneeskunde en aios. Het is mogelijk dat door de groep niet-respondenten juist meer belemmerende factoren voor het doen van wetenschappelijk onderzoek ervaren wordt, omdat zij bijvoorbeeld de wegen om aan te sluiten bij onderzoek minder goed weten. Het is echter ook mogelijk dat deze groep minder interesse heeft in het doen van wetenschappelijk onderzoek, waardoor er ook minder knelpunten ervaren worden.

Conclusie

De grote meerderheid van de deelnemende aios en specialisten ouderengeneeskunde bleek gemotiveerd om wetenschappelijk onderzoek te doen, maar slechts een derde van de deelnemers deed momenteel onderzoek Belangrijkste knelpunten vanuit het vragenlijstonderzoek waren tijdgebrek, gebrek aan financiering, beperkingen vanuit de VVT-organisatie, niet weten waar begeleiding te vinden of niet weten hoe mee te doen. Uit de verdiepende interviews identificeerden we factoren binnen vier thema’s: tijd en financiering, mate van academisch werkklimaat binnen de VVT-organisatie, de afstand tussen praktijk en onderzoek, en de cultuur in de onderzoekswereld.

Op basis van de resultaten zijn suggesties voor het activeren en faciliteren van wetenschappelijk onderzoek door de specialist ouderengeneeskunde bijvoorbeeld het realiseren van meer betaalde uren voor het doen van wetenschappelijk onderzoek, het bevorderen van een academisch werkklimaat binnen VVT-organisaties, evalueren of de huidige communicatie over wetenschap met ‘de praktijk’ voldoende is, en het meer proactief benaderen van gemotiveerde specialisten ouderengeneeskunde vanuit de onderzoeksafdelingen. 

Auteurs

  • Dr. Lotte (L.) van der Stap, aios ouderengeneeskunde en beleidsstagiair, Verenso Utrecht
  • Elien (E.M.) Oosterwegel, MSc, beleidsadviseur Wetenschap & Opleiding, Verenso Utrecht
  • Drs. Nanda (N.) Hauet, directeur, Verenso Utrecht

Literatuur

  1. Hempenius L, Slaets J, Boelens M, van Asselt D, de Bock G, Wiggers T, et al. Inclusion of frail elderly patients in clinical trials: solutions to the problems. J Geriatr Oncol 2013 Jan; 4(1): 26-31.
  2. Verenso, Competentieprofiel specialist ouderengeneeskunde, 2019. Beschikbaar via https://www.verenso.nl/_asset/_public/Praktijkvoering_handreikingen/
    VERENSO_Competentieprofiel2019_v2.pdf
    (datum raadpleging 2 juni 2024).
  3. Verenso, Specialist ouderengeneeskunde 2030, Positionering van het vak, strategie van de vereniging. 2023 beschikbaar via https://www.verenso.nl/_asset/_public/Praktijkvoering_handreikingen/2110_VER-specialist-ouderengeneeskunde-2030_2023.pdf (datum raadpleging 28 mei 2024).
  4. Rogers EM. Diffusion of Innovations. New York, Simon and Schuster; 2003.
  5. Verenso, Handreiking professioneel statuut - rol en inspraak specialist ouderengeneeskunde, 2023. Beschikbaar via 230214_Professioneel-statuut-Verenso-2023.pdf (datum raadpleging 10 mei 2024).
PDF
Genereer PDF document