Samenwerkende Academische Netwerken Ouderenzorg (SANO)
Handhygiëne & infecties in het verpleeghuis. Studenten verhogen kennisniveau collega’s.
Laura van Buul, Maike Sparrius
Het Universitair Netwerk Ouderenzorg van het VU medisch centrum (UNO-VUmc) is een samenwerking tussen het Amsterdam UMC (locatie VU medisch centrum) en 25 verpleeghuisorganisaties. Het doel van deze samenwerking is het ontwikkelen van kennis, waarmee de ouderenzorg verbeterd kan worden. Dat doen we door middel van wetenschappelijk onderzoek. Wat daarbij onmisbaar is, is dat we met wetenschappelijk onderzoek proberen vragen en kwesties uit de praktijk te beantwoorden. Een nauwe samenwerking tussen onderzoekers en medewerkers uit onze aangesloten verpleeghuizen is daarom essentieel.
Voor het schooljaar 2017 – 2018 heeft het UNO-VUmc een stageopdracht ontwikkeld voor leerling verzorgenden niveau 3 en 4. Voor niveau 3 betrof het een opdracht over infecties en voor leerlingen niveau 4 over handhygiëne. Beide opdrachten bestonden uit een praktische taak én het meten van een aantal gegevens. De oorsprong van deze opdracht lag bij een vraag die ons bereikte: “Hoe kunnen onze MBO-studenten tijdens hun opleiding zelf een actieve rol spelen in een onderzoeksproject en zodoende breder betrokken raken bij wetenschappelijk onderzoek?”
Stageopdracht Infecties en stageopdracht Handhygiëne
In totaal hebben 19 leerlingen niveau 3, verspreid over vijf verschillende zorgorganisaties aangesloten bij het UNO-VUmc, de stageopdrachten uitgevoerd. Bij de opdracht ‘Infecties’ lieten leerlingen hun collega’s een kennistoets maken over het signaleren en overdragen van tekenen van infectie bij verpleeghuisbewoners. Vervolgens gaven zij een (door ons voorbereide) klinische les over dit onderwerp. Nadat deze had plaatsgevonden nam de leerling opnieuw de kennistoets af.
De scores op de kennistoets vóór en ná het geven van de klinische les werden met elkaar vergeleken, om zo te onderzoeken wat het effect van de klinische les was op het kennisniveau ‘Infecties’.
Bij de opdracht ‘Handhygiëne’ observeerden leerlingen tijdens de ochtendronde, elk bij acht collega’s, in hoeverre bij de zorg voor verpleeghuisbewoners handhygiëne werd toegepast (op de momenten waarop dat volgens de richtlijnen nodig is). Daarna organiseerden zij een klinische les over dit onderwerp die zij zelf, op basis van informatiebronnen uit de opdracht én de zelf opgehaalde resultaten van de observaties, ontwikkelden. Na het geven van de klinische les werden hun collega’s opnieuw geobserveerd. Het naleven van de handhygiëne richtlijnen vóór en ná het geven van de klinische les werd met elkaar vergeleken om te zien wat het effect van de klinische les was op hygiënisch werken.
Resultaten van de opdracht Infecties
De studenten niveau 3 hebben de kennistoets afgenomen bij in totaal 96 collega’s. In figuur 1 is te zien dat de meeste van deze deelnemers (leerling) verzorgenden niveau 3 waren. Ongeveer 12% was (leerling) verpleegkundige niveau 4 en nog eens 13% was van een ‘andere’ discipline (bijvoorbeeld: verzorgende niveau 2 of arts).
Van de 96 collega’s die de toets hadden gemaakt had 33% een voldoende (cijfer van 5,5 of hoger) voorafgaand aan de klinische les. Ná de klinische les was dit 94%. Het gemiddelde cijfer vóór de klinische les was 4,7 (variatie van 1,7 tot 8,3); ná de klinische les was dat 7,0 (variatie van 2,8 tot 10,0). Dit betekent dat het cijfer na de klinische les met gemiddeld 2,3 punten omhoog is gegaan (p<0.001).
Resultaten van de opdracht Handhygiëne
De studenten niveau 4 hebben bij de opdracht Handhygiëne bij 48 collega’s geobserveerd. Bij de observaties voorafgaand aan de klinische les deden zich in totaal 548 momenten voor waarop volgens de richtlijnen handhygiëne toegepast had moeten worden (gemiddeld 11 momenten per geobserveerde collega). Het grootste deel van deze momenten was bij het wassen of douchen van cliënten (204 handhygiënemomenten), gevolgd door eten bereiden (104 handhygiënemomenten), eten geven (100 handhygiënemomenten) en bed verschonen (50 handhygiënemomenten). Minder vaak voorkomende momenten waren ogen druppelen, po schoonmaken, wonden verbinden/verzorgen, een drain of katheter inbrengen/verwijderen, het snuiten van de neus en hoesten/niezen.
Van de 548 handhygiëne momenten werd er in 247 gevallen (45,1%; gemiddelde score per geobserveerde collega 34,4%; variatie van 0% tot 100%) ook daadwerkelijk handhygiëne toegepast door de geobserveerde collega. Ná het geven van de klinische les werden bij de observaties 510 handhygiëne momenten vastgesteld door de studenten; in 417 (81,8%; gemiddelde score per geobserveerde collega 78,1%; variatie van 0% tot 100%) van deze gevallen werd door de geobserveerde collega’s handhygiëne toegepast. Dit betekent dat de naleving van de handhygiëne richtlijnen na het geven van de klinische les is toegenomen met 43,7% (p<0.001).
Enthousiaste studenten
Mede dankzij de duidelijk verbeterde kennis en uitslagen van de opdracht ‘Infecties’ waren de betrokken leerlingen heel enthousiast. Uit de verslagen bleek dat het soms lastig was om voldoende collega’s te vinden waarbij de kennistoets kon worden afgenomen of aan wie een klinische les gegeven kon worden. Bijvoorbeeld omdat het te druk was op de afdeling en niemand (even) gemist kon worden.
Collega’s die de lessen gevolgd hadden, gaven enthousiaste feedback. Meerdere medewerkers gaven aan veel geleerd te hebben of het fijn te hebben gevonden dat deze volgens hen belangrijke informatie alsnog eens onder de aandacht werd gebracht.
Bij de opdracht ‘Handhygiëne’ concludeerden we uit de reacties en stageverslagen dat er onvoldoende kennis en bewustzijn was rondom dit onderwerp. Veel collega’s beseften niet goed hoeveel bacteriën zij met zich meedroegen en schrokken ervan toen ze hier op gewezen werden. Een veel groter bewustzijn, verantwoordelijkheidsgevoel en nieuwe initiatieven in het toepassen van handhygiëne verschenen na de opdracht en de klinische les.
Conclusie: studenten verhogen kennisniveau collega’s
Binnen deze stageopdracht is hard gewerkt aan het actief verspreiden van kennis rondom infecties en handhygiëne. Maar ook het feit dat deze medewerkers nu zelf betrokken waren bij de uitvoering van wetenschappelijk onderzoek en het in praktijk brengen van nieuwe en actuele kennis is voor het UNO-VUmc een mooi resultaat!
Een minstens zo belangrijk effect is dat de groep studenten het belang inzag de onderwerpen breder in de organisatie uit te zetten. Zo initieerden enkele studenten het idee alle verzorgenden in de organisatie een presentatie over het onderwerp te geven en de kennis te verspreiden, bijvoorbeeld middels fysieke bijeenkomsten of e-learning. Op verschillende verpleegafdelingen verschenen er opeens flacons handalcohol. Bij het teamoverleg kwam het onderwerp op de agenda zodat er een antwoord gevonden kon worden op actualiteiten (zoals mobiele telefoons en hygiëne). Collega’s spraken elkaar aan wanneer richtlijnen niet werden nageleefd, een waardevol bottom-up resultaat zo vinden wij.
Conclusie van het project is dat de studenten die de opdracht hebben uitgevoerd er in geslaagd zijn om door middel van het geven van een klinische les het kennis- en bewustzijnsniveau van collega’s over infecties en handhygiëne te verhogen. Een prachtig voorbeeld van het verbinden van wetenschappelijk onderzoek met de alledaagse praktijk.
Dit is een bijdrage namens de Samenwerkende Academische Netwerken Ouderenzorg (SANO) van het UNO-VUmc, een samenwerkingsverband van het VU-mc en vijfentwintig zorgorganisaties verspreid over Nederland. De academische netwerken ouderenzorg vormen een belangrijke brug tussen wetenschappelijk onderzoek en de zorgpraktijk: onderzoekers werken samen met professionals uit de ouderenzorg aan (zorg)innovaties en nieuwe kennis. Andere academische netwerken ouderenzorg zijn die van Groningen (UNO-UMCG), Nijmegen (UKON), Leiden (UNC-ZH), Maastricht (AWO-ZL) en Tilburg (Tranzo).
Auteur(s)
- Laura van Buul, onderzoeker en coördinator UNO-VUmc
- Maike Sparrius, communicatie- en kennisadviseur UNO-VUmc