Prevalentie psychofarmacagebruik en invloed omgevingsfactoren
De prevalentie van psychofarmacagebruik en de invloed van omgevingsfactoren bij verpleeghuisbewoners met een dementie
Claudia Smeets, Debby Gerritsen, Sytse Zuidema, Martin Smalbrugge, Raymond Koopmans
De abstractcommissie heeft op verzoek van de congrescommissie 5 abstracts geselecteerd die tijdens het Verenso najaarscongres 'Specialist ouderengeneeskunde in the lead' op 30 november 2017 middels een flitspresentatie gepresenteerd worden. Onderstaande abstract is daar een van.
Doel
Het bepalen van de prevalentie van psychofarmacagebruik voor probleemgedrag bij verpleeghuisbewoners met een dementie en het onderzoeken van de invloed van omgevingsfactoren.
Opzet
Het onderzoek werd uitgevoerd op 44 psychogeriatrische afdelingen in 21 verpleeghuizen van 12 zorginstellingen, verspreid over Nederland. De studiepopulatie bestond uit 559 verpleeghuisbewoners met een dementie, 25 artsen en 112 verzorgenden.
Methode
Een cross-sectioneel, observationeel, exploratief design als onderdeel van de PROPER (PRescription Optimization of Psychotropic drugs in Elderly nuRsing home patients with dementia) studie. Het voorschrijven van antipsychotica, antidepressiva, anxiolytica en hypnotica is gemeten om de prevalentie te bepalen en om de invloed van omgevingsfactoren te onderzoeken met behulp van multivariate multilevel regressie analyses. Naast reeds bekende patiëntfactoren werden vier clusters van omgevingsfactoren gemeten. Deze vier clusters waren het resultaat van de operationalisatie van vier thema’s uit een eerder geanalyseerd kwalitatief deel van de PROPER studie: 1) de houding van artsen en verzorgenden, 2) kennis uit opleiding en eerdere ervaringen, 3) effectiviteit van communicatie en samenwerking en 4) externe factoren zoals personeelszaken en de verpleeghuissituatie. Data zijn verzameld aan de hand van medicatielijsten, patiëntendossiers, navraag bij de instelling en web-based vragenlijsten.
Resultaten
56% van de bewoners kreeg een of meer psychofarmaca voorgeschreven, 25% kreeg antipsychotica, 29% antidepressiva, 15% anxiolytica en 13% hypnotica, met forse verschillen tussen afdelingen. Antipsychotica werden minder vaak gebruikt als de arts meer beschikbaar was (odds ratio 0,96, 95% betrouwbaarheidsinterval 0,93–1,00) en antidepressiva werden vaker gebruikt bij hogere tevredenheid van verzorgenden over het patiëntcontact (odds ratio 1,50, 95% betrouwbaarheidsinterval 1,00–2,25). Patiëntgerelateerde factoren (zoals probleemgedrag en geslacht) konden 6%–15% van de variantie verklaren, patiënt- en omgevingsfactoren samen 8%–17%, afhankelijk van het type psychofarmacon.
Conclusie/discussie
De prevalentie van antipsychoticagebruik is lager dan in vorige Nederlandse studies, maar de grote verschillen tussen afdelingen laten zien dat verdere reductie mogelijk zou moeten zijn. Prevalentiecijfers van antidepressiva, anxiolytica en hypnotica zijn vergelijkbaar met eerdere studies, maar zijn internationaal relatief laag. Hoewel deze studie beperkingen heeft, hebben we veel omgevingsfactoren nauwgezet geanalyseerd. De relatieve afwezigheid van significante associaties met omgevingsvariabelen suggereert dat de meeste winst toch te behalen valt bij het aanpakken van de patiëntfactoren.
Auteur(s)
- Drs. Claudia H.W. Smeets, wetenschappelijk onderzoeker, Radboudumc - afdeling Eerstelijnsgeneeskunde, Nijmegen
- Dr. Debby L. Gerritsen, universitair hoofddocent, Radboudumc - afdeling Eerstelijnsgeneeskunde, Nijmegen
- Prof. dr. Sytse U. Zuidema, hoogleraar, Universitair Medisch Centrum Groningen - afdeling Huisartsgeneeskunde & Ouderengeneeskunde, Groningen
- Dr. Martin Smalbrugge, hoofd opleidingsinstituut specialisme ouderengeneeskunde, VU medisch centrum - afdeling huisartsgeneeskunde en ouderengeneeskunde
- Prof. dr. Raymond T.C.M. Koopmans, hoogleraar,Radboudumc - afdeling Eerstelijnsgeneeskunde en Specialistisch Zorg- en Behandelcentrum Joachim en Anna, Nijmegen