Valangst is een ‘Geriatric Giant’ en kan wijzen op kwetsbaarheid
Op 31 maart j.l. promoveerde Jan Visschedijk in Leiden op het proefschrift ‘Fear of Falling in older patients after hip fracture’. Vanuit zijn praktijkervaring als kaderarts geriatrische revalidatie ontstond de centrale vraagstelling van zijn onderzoek; welke belemmerende rol speelt valangst in de revalidatie na een heupfractuur bij kwetsbare ouderen?
In het lekenpraatje dat aan de promotie voorafging, legde Jan Visschedijk uit dat heupfracturen getalsmatig en economisch een groot probleem vormen. De incidentie is 18.000 in Nederland en 1,6 miljoen wereldwijd. De overall-sterfte in het eerste jaar na een heupfractuur is 20-33% en een minderheid van de patiënten herstelt functioneel volledig.
Visschedijk onderzocht in verschillende studies het vóórkomen en het beloop van valangst na een heupfractuur, en hij analyseerde de meest gebruikte meetschaal voor valangst, FES-I. Zijn studie reikt ook ingrediënten aan voor interventies om valangst te bestrijden.
Valangst wordt gedefinieerd als ‘een continue bevreesdheid om te vallen, waardoor activiteiten vermeden worden die iemand wel kan uitvoeren’ (Tinetti, 1993). Het blijkt iets anders te zijn dan val-gerelateerd zelfvertrouwen (fall-related self-efficacy), omdat valangst psychologische, gedragsmatige en cognitieve elementen heeft. Self-efficacy gaat vooral over het zelfvertrouwen in het veilig kunnen verrichten van de algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL).Valangst is een meer psychologisch aangelegenheid, en kan bij senioren voorkomen zonder dat er een val is opgetreden. Het zal vaker samenhangen met persoonlijke factoren als angst en stemming. De FES-I blijkt vooral het functionele construct van valangst te meten en minder het psychologische.
In een longitudinale studie onder 124 patiënten met een heupfractuur, revaliderend in verpleeghuizen, bleek de kans op het ontwikkelen van valangst vooral gerelateerd aan de mobiliteitsbeperking van voor de fractuur, de ADL-beperking na de fractuur en een hoog angstniveau. Valangst blijkt na de revalidatie nog toe te kunnen nemen, de incidentie gaat in deze studie van 62,5% naar 82,1%. Deze bevindingen maken de noodzaak duidelijk van een interventie specifiek gericht op valangst.
Het laatste hoofdstuk van het proefschrift omvat een discussie over de bevindingen en de aanbevelingen voor de praktijk die daaruit voortkomen. Als eerste adviseert de promovendus om ten minste bij alle revaliderende patiënten met een heupfractuur de valangst te meten. Beter is echter om bij alle kwetsbare ouderen van GRZ-afdelingen de valangst in kaart te brengen. Omdat valangst ook na de revalidatie optreedt, wordt aanbevolen in de nazorg hier gericht aan te werken. Monodisciplinair door fysiotherapeuten en zo nodig multidisciplinair met de psycholoog en de specialist ouderengeneeskunde.
Vallen is een zogeheten ‘Geriatric Giant’ vanwege de hoge prevalentie onder ouderen en de ernstige negatieve gevolgen van een val, maar ook valangst zou als zodanig bekend moeten staan. Valanalyse is een belangrijk instrument in de revalidatie na een val-met-gevolgen, en valangst moet in het assessment opgenomen zijn, bijvoorbeeld door middel van het afnemen van de FES-I. Een valanalyse dient bij alle geïnstitutionaliseerde ouderen (een groep met een hoog risico) afgenomen te worden bij opname en wanneer zij vallen. Deze valanalyse is gericht op mogelijke aangrijpingspunten voor therapeutische interventies. Binnenkort gaat een RCT van start waarin een multidimensionele gedragsgerichte behandeling voor valangst wordt onderzocht (FIT-HIP).
De discussie met de promotiecommissie eindigde met de vraag of valangst gezien kan worden als een indicator voor kwetsbaarheid.