De zin en onzin van reanimatie. Dat is de laatste tijd regelmatig onderwerp van gesprek in de media. Willekeurige burgers vertellen waarom ze juist niet gereanimeerd willen worden en pleiten voor een reanimatiepenning. Nabestaanden klagen ondertussen dat er door artsen te weinig is gedaan om de dood te voorkomen. Zoals een briefschrijver in de krant schreef: "voor-en tegenstanders van reanimatie buitelen over elkaar heen."
Voor- en tegenstanders? Is dat hoe we het publieke debat willen voeren? In strijdtenue? Nee, het gaat hier niet om voor- of tegenstanders. Maar ik vrees dat ‘we’ dus wel dat signaal afgeven. Dat komt deels omdat het in dat publieke debat vooral gaat over de zogenaamde harde cijfers en in het verlengde daarvan de cijfers zoals beschreven in onze richtlijn ‘Anticiperende besluitvorming over reanimatie bij kwetsbare ouderen.’Helaas niet altijd op een manier die helpt om de nuance rond dit emotionele onderwerp goed weer te geven.
Recent werden deze cijfers weer ter sprake gebracht naar aanleiding van een goed en gedegen onderzoek van mevrouw Beesems uit het AMC. Een prospectieve cohort onderzoek met twee vraagstellingen:
- de overleving en neurologische status van 70-plussers met een out-of-hospital-reanimatie bij ontslag en overleving na één jaar uit het ziekenhuis.
- de invloed van comorbiditeit op de uitkomsten (retrospectief opgevraagd bij huisartsen) en gecategoriseerd met de Charlson Comorbidity Index (CCI).
Enkele uitkomsten:
- de overleving van de totale groep 70-plussers tot aan het moment van ontslag was 12% (Verenso richtlijn 2.4-14%);
- de overlevingskans daalde met de leeftijd tot 8% voor 80-plussers (Verenso richtlijn 3.3-9.4%);
- de overlevingskans voor mensen met dementie was 0%;
- comorbiditeit met hulp van de CCI was geen voorspeller van uitkomst;
- de neurologische schade was bij ontslag en op basis van dossieronderzoek minder ernstig dan gemeld in de Verenso richtlijn, namelijk 10% ernstige cerebrale schade bij 80-plussers en 7% bij 70-plussers.
Onafhankelijk van die uitkomsten en de interessante discussies die we kunnen voeren over in- en exclusiecriteria, bias, mogelijke meetfouten of de afwezigheid van een meting van het functioneren na één jaar, zijn de conclusies van het artikel eigenlijk redelijk in overeenstemming met onze richtlijn. Ook in de discussie zie ik geen redenen om als tegenstanders in de ring tegenover elkaar te gaan staan. Men beschrijft de moeilijkheden die er zijn als het gaat om het afwegen van beslissingen rond reanimatie voor het individu. Zoals: “alleen de parameters tijdens de reanimatie hebben een grote voorspellende waarde op de uitkomst daarvan, maar die zijn tijdens het bespreken van een reanimatiebesluit niet voorhanden.’’ Juist!
We staan nog steeds achter onze richtlijn en de cijfers die we daarin beschrijven voor onze doelgroep. Elke richtlijn is uiteraard altijd gebaseerd op onderzoeken die tot die tijd beschikbaar waren. Nieuw onderzoek en de resultaten daarvan worden meegenomen bij de revisie van die richtlijn, waarbij niet alleen dit onderzoek maar natuurlijk ook al het andere onderzoek dat in de tussentijd is verschenen, moet worden meegenomen. Alleen dan krijg je een goede weging van de gevonden cijfers.
We hopen dat er steeds meer onderzoek gedaan wordt waarbij er aandacht is voor onze doelgroep om op die manier te werken aan optimaal functioneren en de beste kwaliteit van zorg en behandeling voor die doelgroep. We wijzen er echter ook op dat de discussie breder is en het gesprek verder gaat dan de cijfers. In dit kader verwijs ik graag naar het Hora-est over hoop in de palliatieve zorg dat een mooie aanvulling geeft over de rol van hoop in gesprekken rond het levenseinde.
Auteur(s)
- Nienke M. Nieuwenhuizen, specialist ouderengeneeskunde