App Icoon

Klaar, naar Verenso tijdschrift

Palliatieve sedatie is geen ‘u vraagt, wij draaien’

Reactie op uitspraak Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg in Den Haag

Roy Knuiman

Onder specialisten ouderengeneeskunde en andere beroepsbeoefenaren is enige onrust en soms ook verontwaardiging ontstaan over de in februari 2017 gedane uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg in Den Haag over palliatieve sedatie (zie kader onderaan het artikel voor achtergrondinformatie).

Wat betekent deze uitspraak voor het inzetten van palliatieve sedatie en de verantwoordelijkheid daarover? Welke invloed kan familie uitoefenen op de beslissing om tot palliatieve sedatie over te gaan. Moet een arts volgens deze uitspraak tot palliatieve sedatie overgaan als een patiënt of familie daar om vraagt? De KNMG is daar glashelder over: Nee, de tuchtrechter heeft geoordeeld en bevestigd dat het aan de arts is om te beslissen over het inzetten van palliatieve sedatie.

De klacht had betrekking op de vraag of, in dit geval, de specialist ouderengeneeskunde in de laatste levensfase van de patiënt onvoldoende rekening zou hebben gehouden met haar wens tot palliatieve sedatie. De klacht werd gegrond verklaard en de arts kreeg een waarschuwing. Dit leverde verontruste reacties op, waarbij in een blog geconcludeerd werd dat de tuchtrechter een recht op palliatieve sedatie zou hebben gecreëerd. Naar mijn idee begrijpelijke reacties en een interpretatie die je, gelet op de in mijn ogen gebrekkige motivering en uitleg van de uitspraak, aan de uitspraak kunt geven. Toch heeft de KNMG het in haar interpretatie bij het rechte eind. Als ik de uitspraak lees, houdt het tuchtcollege zich aan de KNMG richtlijn Palliatieve sedatie en bevestigt dat palliatieve sedatie een medische beslissing is waarbij het aan de arts is om te beslissen over het inzetten van palliatieve sedatie. Het tuchtcollege stelt dat –volgens de richtlijn- existentieel lijden als onderdeel van refractaire symptomen wel meegenomen moet worden in de besluitvorming door de arts als er aanwijzingen voor dit lijden zijn. In dit geval waren die aanwijzingen voor existentieel lijden volgens het college duidelijk aanwezig en vaak kenbaar gemaakt. De betrokken arts had weliswaar aandacht voor de somatische klachten gehad, maar heeft onvoldoende tot geen aandacht besteed aan de geuite wensen en zorgen op het gebied van dit geestelijk en existentieel lijden. Hierdoor concludeert het college dat de betrokken arts niet zorgvuldig genoeg heeft gehandeld en niet volgens de richtlijn Palliatieve sedatie.

Toch zijn de verontruste reacties op de uitspraak goed te begrijpen. Met name het feit dat het tuchtcollege op basis van de zitting en het dossier tot de conclusie komt dat de patiënte ondraaglijk leed, geeft te denken. Het is de vraag of het aan een tuchtcollege is om dit –achteraf- te beoordelen en te kunnen inschatten, of dat dit uitdrukkelijk aan de arts moet worden gelaten. Hoewel het tuchtcollege de besluitvorming over de sedatie terecht bij de arts laat, laat de motivatie van de uitspraak –getuige de vele reacties erop- ruimte voor verschil in uitleg. De vraag of er sprake is van ondraaglijk lijden, speelt bij verzoeken om euthanasie een belangrijke rol. Het is een van de zorgvuldigheidseisen voor euthanasie en tegelijkertijd ook een van de meest lastig te objectiveren eisen. Misschien werkt het feit dat het tuchtcollege uitgebreid ingaat op juist dit ondraaglijk lijden in relatie tot palliatieve sedatie verwarrend. Juist omdat we dit criterium vooral kennen bij de discussie over euthanasie. Uiteindelijk volgt uit de uitspraak van het tuchtcollege echter wel dat palliatieve sedatie geen afdwingbaar recht is, maar een medische beslissing. Een beslissing waarbij de arts handelt op basis van de richtlijn en waarbij de arts de patiënt natuurlijk wel zoveel mogelijk probeert mee te nemen en te betrekken. Palliatieve sedatie is in elk geval geen ‘u vraagt, wij draaien’, ook niet na deze uitspraak. 

Op 6 december 2016 sprak het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag het oordeel uit dat er sprake was van onzorgvuldig handelen door de behandelend specialist ouderengeneeskunde in een situatie van palliatieve sedatie in de dagen vóór het overlijden van een patiënt. Het RTG oordeelde dat de KNMG richtlijn Palliatieve sedatie onvoldoende gevolgd was, doordat het ondraaglijk existentieel lijden in dit geval niet of onvoldoende meegenomen was in de beslissing van de arts. Ondanks het feit dat hier door familie en de patiënt zelf meerdere malen uitdrukkelijk op gewezen was. Over de uitspraak ontstond de nodige onrust, onder meer doordat in een blog en diverse reacties de conclusie getrokken werd dat het RTG hiermee een recht op palliatieve sedatie zou hebben gecreëerd.

Auteur(s)

  • Mr. Roy B.J. Knuiman, beleidsmedewerker juridische zaken Verenso
Reacties
PDF
Genereer PDF document