App Icoon

Klaar, naar Verenso tijdschrift

De dokter, dat ben ik!

Over opleiden en professionele identiteit (1)

Dr. Esther Helmich 

Helmichweb.jpg

Werken en leren, tijdens een opleiding of daarna, wordt vaak geassocieerd met opleidingsplannen, het formuleren van leerdoelen en het ontwikkelen van competenties. In dit artikel stel ik daar een ander perspectief, het denken over leren als het ontwikkelen van een nieuwe, professionele identiteit, tegenover. Aan de hand van twee fictieve casus wil ik illustreren hoe de ontwikkeling van nieuwe professionele identiteiten raakt aan allerlei aspecten van leren, opleiden en professioneel handelen.

Werken en leren, tijdens een opleiding of daarna, wordt vaak geassocieerd met opleidingsplannen, het formuleren van leerdoelen en het ontwikkelen van competenties.2 De huidige modernisering van de medische vervolgopleidingen, het MMV-project, is zelfs volledig gebaseerd op de CanMEDS, een in Canada ontwikkeld competentieprofiel. Ook ons eigen beroepsprofiel, van de specialist ouderengeneeskunde, gaat uit van competenties.4 Het nadenken over leerdoelen en competenties en het maken van een plan om deze doelen en competenties te bereiken kan helpen om professionele ontwikkeling te sturen.5 Modellen zoals de leercyclus van Kolb die elders in dit tijdschrift wordt toegelicht, maken dit proces inzichtelijk en hebben daarmee hun waarde voor het medisch onderwijs bewezen.6 Deze manier van denken over leren en werken heeft echter ook nadelen. Zo is de verleiding groot om competenties te gaan zien als een soort checklist van kennis en vaardigheden die gedemonstreerd en getoetst moeten worden. Er ontstaat internationaal dan ook een steeds sterker besef dat het onvoldoende is om te kijken naar wat iemand kan en doet, maar dat het vooral ook belangrijk is om aandacht te besteden aan wie wij (willen) zijn of worden als dokter.2 Uitgangspunt hierbij is dat dokter worden niet alleen een kwestie is van vaardigheden beheersen, maar dat het er ook om gaat je een identiteit als dokter (of specialist ouderengeneeskunde of kaderarts) eigen te maken. In dit artikel wil ik dit perspectief, het denken over leren als het ontwikkelen van een nieuwe, professionele identiteit, illustreren aan de hand van de verhalen van Marieke en haar opleider Inge. 

Marieke is drie maanden geleden gestart als aios ouderengeneeskunde. Voordat ze aan de opleiding begon, heeft ze een jaar in het ziekenhuis gewerkt. Daar heeft ze veel medisch-inhoudelijke kennis opgedaan waar ze ook in het verpleeghuis goed gebruik van kan maken. Toch voelt ze zich vaak onzeker, bijvoorbeeld als ze de leiding moet nemen tijdens een familiegesprek of multidisciplinair overleg (MDO). Ze vindt het niet erg dat patiënten haar soms blijven aanspreken als de zuster, maar vindt het wel lastig dat de fysiotherapeut en de maatschappelijk werker haar niet serieus lijken te nemen. Het lijkt wel alsof ze het helemaal niet eens zijn met de manier waarop zij de rol van dokter invult. 

Inge, de opleider van Marieke, is ruim tien jaar specialist ouderengeneeskunde. Ze heeft op verschillende afdelingen gewerkt voordat ze besloot om te beginnen aan de kaderopleiding geriatrische revalidatie. Deze opleiding ervaart ze als een enorme verrijking en binnen haar eigen verpleeghuis kan ze ook goed gebruik maken van de kennis die ze hier opdoet. Maar de samenwerking met ziekenhuisspecialisten in het kader van de revalidatie (GRZ) blijft nog moeilijk. Ieder zit op een eigen eilandje en de anderen lijken haar niet te accepteren in haar rol van expert. Inge vindt het best lastig om zich te identificeren met haar rol, ze heeft vaak het gevoel dat ze maar doet alsof, zonder echt expert te zijn. Misschien zou het helpen als ze zich anders zou kleden, professioneler of zakelijker, met een net jasje, of misschien zelfs wel een witte jas. 

Wat is identiteit?

Identiteit is het antwoord op de vraag: Wie ben ik? En professionele identiteit is het antwoord op de vraag: Wie ben ik als professional? Jezelf begrijpen en antwoord geven op de vraag ‘wie ben ik’, kan op verschillende niveaus. Ten eerste gaat het om het begrijpen van jezelf, in het licht van je eigen levensgeschiedenis en in relatie tot je persoonlijke normen en waarden. Ten tweede gaat het om het begrijpen van jezelf in relatie tot anderen en het je identificeren met bepaalde rollen in relatie tot een ander (student en opleider; arts en patiënt). Ten derde gaat het om het je verbinden met of categoriseren van jezelf in relatie tot een groep of gemeenschap (de beroepsgroep; het multidisciplinaire revalidatieteam).8

Persoonlijke identiteit en het morele zelf

Vorige week heeft Marieke een fout gemaakt. Ze heeft een heupfractuur over het hoofd gezien bij een mevrouw met dementie die gevallen was en deze mevrouw heeft daardoor veel pijn gehad en is delirant geworden. Nu ziet ze er enorm tegen op om naar de afdeling te gaan – kun je wel een goede arts zijn als je dit soort fouten maakt?

Inge heeft in haar carrière al wel eens vaker iets fout gedaan, dat hoort nou eenmaal bij het vak. Ze heeft een duidelijke opvatting van wat professioneel omgaan met fouten inhoudt en ze wordt boos als anderen zich daar te makkelijk vanaf lijken te maken. Zoals nu, met die casus op de revalidatieafdeling, waar Marieke in eerste instantie niet gezien had dat mevrouw Pieterse een heupfractuur had. De familie is woedend, maar Marieke stelt een gesprek hierover alsmaar uit. Zelf zou Inge de familie al lang gebeld hebben, dat vindt ze een belangrijk kenmerk van professionaliteit, dat je verantwoordelijkheid neemt voor je handelen, ook als het niet goed is gegaan. Als Marieke vandaag nog geen aanstalten maakt, dan gaat ze zelf de familie bellen. En dan zal ze Marieke ook wel zeggen dat ze haar gedrag onprofessioneel vindt. 

Op het eerste niveau, dat van het persoonlijke zelf, wordt identiteit beschouwd als een afspiegeling van het diepste en meest authentieke van een persoon. Persoonlijke identiteit is een besef van ‘zelf’ dat consistent is over een langere periode.9 Centraal staan individuele waarden, die sterk persoonlijk zijn maar ook mede bepaald worden door sociale en culturele invloeden.9 Persoonlijke waarden en opvattingen over goed gedrag vormen de basis voor een moreel zelfbeeld. Omdat persoonlijke of morele identiteit zo direct raakt aan de kern van wie je bent, is er vaak een sterke relatie met emoties.

Marieke vraagt zich na de casus van mevrouw Pieterse af of ze niet beter kan stoppen met de opleiding. Ze vindt het vreselijk om fouten te maken en ze wil ook niet voortdurend moeten opboksen tegen de fysiotherapeut, die haar nu natuurlijk helemaal niet meer serieus gaat nemen. Ze heeft er uiteindelijk met Inge wel goed over kunnen praten en heeft verteld waarom ze de familie niet durfde te bellen, dat ze zo twijfelde aan zichzelf als dokter dat ze de zoon en ook de fysiotherapeut eigenlijk niet meer onder ogen wilde komen.

Ze heeft Inge ook verteld dat ze wel eens fantaseert over andere mogelijkheden: terug naar het ziekenhuis, een functie bij de WHO om de ouderenzorg internationaal op de kaart te zetten of misschien een rol in de politiek. Het helpt haar om zich die andere mogelijkheden voor te stellen. Dan realiseert ze zich weer opnieuw waarom ze juist voor het specialisme ouderengeneeskunde heeft gekozen en waarom ze wel degelijk haar opleiding wil afmaken: ze vindt het contact met ouderen immers zo leuk, dat wil ze niet kwijt. Ze stelt zich soms voor hoe het zou zijn om later als specialist ouderengeneeskunde verbonden te zijn aan een huisartspraktijk – een belangrijke rol, nu kwetsbare ouderen steeds langer thuis moeten blijven wonen. In het laatste leergesprek vroeg Inge haar om hier eens wat meer over te vertellen: hoe zou dat eruit zien, een toekomst in een eerstelijns praktijk voor ouderengeneeskunde? Dat was erg leuk. Terwijl ze aan het vertellen was, werd het steeds concreter en werd ze zelf ook steeds enthousiaster. 

Het je actief voorstellen en uitproberen van verschillende mogelijke identiteiten (‘possible identities’) en het spelen hiermee (‘identity play’) kan helpen om een sterk zelfbeeld te ontwikkelen.10 Een duidelijk beeld van wie we zouden willen zijn, kan richting geven aan ons handelen in het hier en nu. Het spelen met verschillende mogelijkheden kan ook vorm krijgen in verhalen. Wij vertellen verhalen die laten zien wie we zijn en waar we staan (‘narrative identity’) en proberen betekenis te geven aan wat er gebeurt.11 Door het vertellen van verhalen kun je vormgeven aan wie je zou willen zijn, nu en in de toekomst. Door te vertellen over een verbeelde toekomst construeer je een identiteit, een verhaal over wie je bent of zou willen zijn, dat door het steeds opnieuw te vertellen ook daadwerkelijk deel van jezelf kan worden.11

Identiteit als rol

Het begrijpen van jezelf in relatie tot anderen is een sociaal en psychologisch proces, waarin identificatie plaatsvindt met passende rollen. Studenten en professionals gaan zich in de loop van hun opleiding of verdere ontwikkeling steeds meer identificeren met en gedragen naar de rol van aios, specialist ouderengeneeskunde, opleider of kaderarts. Deze identificatie met een specifieke rol en met de betekenissen en verwachtingen die samenhangen met die rol, ofwel het internaliseren van sociale posities, is een socialisatieproces waarbij een min of meer constant zelfbeeld ontstaat dat in verschillende situaties hetzelfde blijft.12,13

Inge is zich heel erg bewust van haar rol als opleider. Ze vindt het ontzettend leuk om jonge collega’s op te leiden en wil graag het goede voorbeeld geven. Ze merkt dat ze eigenlijk altijd bezig is met onderwijs en opleiding, niet alleen in de begeleiding van Marieke, maar ook in de samenwerking met leerling-verpleegkundigen of stagiaires van de paramedici. Ook dan kan ze het niet laten om vragen te stellen, uitleg te geven en dingen voor te doen.

De rol die we spelen is niet altijd dezelfde. We construeren actief verschillende identiteiten, door steeds wisselende rollen aan te nemen, afhankelijk van de omgeving. Wel stemmen we ons gedrag en de presentatie van onszelf af op ons ‘publiek’.14 Hierbij maken we onderscheid tussen ‘front stage’, daar waar we moeten optreden als professional, in contact met patiënten of als voorzitter van een multidisciplinair team, en ‘back stage’, waar we ons kunnen laten gaan, in de artsenkamer of thuis. Eerder onderzoek15 heeft laten zien hoe belangrijk het is voor hospicemedewerkers om af en toe ‘back stage’ stoom af te kunnen blazen en gedrag te laten zien dat in een andere context onprofessioneel zou zijn, om vervolgens als het er echt op aan komt weer professioneel en empathisch te kunnen zijn. 

Inge vindt het soms behoorlijk intensief, het contact met patiënten, familie en verzorging, en merkt hoeveel energie het kost om altijd maar rustig en professioneel te blijven. Wat dat betreft is ze erg blij met haar collega’s. Hoewel ze het eigenlijk niet netjes vindt, gebruikt ze de artsenkamer wel eens om even flink te spuien. Dan schrikt ze soms van haar eigen zwartgallige humor, maar het helpt wel om daarna weer met frisse energie verder te gaan. Ze zorgt overigens wel dat Marieke dit niet van haar te zien krijgt.

Identiteit als verbinding met een groep

Sociale interactie en sociale identiteit staan expliciet centraal in het je verbinden met of categoriseren van jezelf in relatie tot een groep of gemeenschap. Lidmaatschap van een groep is geassocieerd met positieve attitudes ten opzichte van je eigen groep en met negatieve en soms zelfs stereotype opvattingen over anderen daarbuiten.16

Marieke blijft het lastig vinden om de leiding te nemen in het MDO. Ze houdt het gevoel dat iedereen vooral op zichzelf gericht is. De fysiotherapeut is alleen maar bezig met de mobiliteit en denkt niet na over de rest van het revalidatieproces. De verzorging onttrekt zich steeds aan de discussie, ze hebben zich niet voorbereid, weten niet waarover het gaat en laten alle beslissingen over aan anderen. Ze heeft wel eens geprobeerd om wat meer contact met de verzorging te krijgen. Dan gaat ze naar de afdeling in de koffiepauze, maar dan gaan ze allemaal roken en dan blijft ze alsnog alleen achter. Vervolgens hoort ze van Inge dat de verzorging heeft gezegd dat ze haar arrogant vinden en dat terwijl ze zo haar best doet!

Het denken in groepen speelt een belangrijke rol in de interprofessionele samenwerking. Iedere discipline vormt een eigen groep met een eigen identiteit en eigen verwachtingen en vooroordelen ten opzichte van anderen. De kans is groot dat goed samenwerken pas echt lukt als je in staat bent om voorbij de grenzen van de groep te kijken en te investeren in een gezamenlijke identiteit, bijvoorbeeld als multidisciplinair revalidatieteam.16

Een alternatief voor het nadenken over identiteit als lidmaatschap van een groep zouden we kunnen vinden in de theorie van ‘communities of practice’. Hier ligt de nadruk niet op het onderscheid tussen verschillende groepen, maar is de vooronderstelling dat professionals in de gezondheidszorg met elkaar verbonden zijn via de praktijk, door samen te werken in een gemeenschap of ‘community of practice’.17 Dit is niet hetzelfde als de hierboven beschreven gezamenlijke identiteit, want de mensen die samenwerken in de praktijk kunnen steeds wisselen en als professional kun je op die manier deel uitmaken van steeds wisselende, dynamische groepen of praktijkgemeenschappen. Identiteit is hier niet het lidmaatschap van een groep, maar gaat om het vinden van betekenis in gezamenlijke ervaringen in de praktijk.18

Inge heeft zich voorgenomen om zich in haar externe contacten binnen de GRZ wat minder nadrukkelijk te profileren als expert, maar veel meer het gezamenlijke doel te benadrukken, namelijk dat patiënten de zorg krijgen die ze nodig hebben. Ze zal niet snel deel worden van de ziekenhuisstaf, en het is ook maar de vraag of ze dat zou willen, maar ze vindt het wel belangrijk om bij het MDO in het ziekenhuis aan te sluiten om zo actief mee te kunnen denken.

Over opleiden en professionele identiteit

De ontwikkeling van een nieuwe, professionele, identiteit verloopt meestal schoksgewijs,  c.q. vindt plaats rondom ‘kritische incidenten’, transities  of dilemma's, en gaat vaak gepaard met emoties.19,20 Dit geldt niet alleen voor studenten of aios, maar ook voor specialisten ouderengeneeskunde die een kaderopleiding gaan volgen of voor het eerst een aios gaan opleiden. Zij moeten een nieuwe identiteit ontwikkelen als inhoudelijk expert of als opleider. Deze ontwikkeling van nieuwe professionele identiteiten raakt aan allerlei aspecten van leren, opleiden en professioneel handelen.7 Wat kunnen we hiermee in de praktijk?

Op het niveau van persoonlijke of morele identiteit is de relatie tussen zelfbeeld en moreel of professioneel handelen het meest uitgesproken en in het geval van (een verdenking op) onprofessioneel gedrag is het dan ook altijd goed om expliciet stil te staan bij onderliggende normen en waarden en opvattingen en daarbij aandacht te schenken aan de emoties die hiermee verbonden zijn. Het bewust stilstaan bij de persoonlijke identiteit kan ook helpen bij het omgaan met ethische dilemma’s. Welke identiteit van de dokter, verzorgende, patiënt of familie staat hier op het spel? Het fantaseren of vertellen over wie je zou willen zijn of willen worden kan helpen om een sterk professioneel zelfbeeld te ontwikkelen en zou een manier kunnen zijn om in leergesprekken, intervisie of intercollegiale toetsing de ontwikkeling van gewenst professioneel gedrag te stimuleren.

De gedachte dat je in de loop van je professionele ontwikkeling verschillende rollen aanneemt en je gaat gedragen naar de daarbij passende verwachtingen laat het belang zien van goed voorbeeldgedrag, niet alleen van opleiders, maar ook van andere professionals in de organisatie. Het samenwerken met verschillende typen artsen, en daarmee verschillende rolvoorbeelden, geeft aios en andere nieuwkomers de kans om bewust te kiezen met welke invulling van verschillende rollen ze zich willen identificeren. Er zou ruimte moeten zijn voor ‘back stage’ gedrag, waarbij we elkaar de mogelijkheid bieden om stoom af te blazen en gedrag te laten zien wat in een andere context niet professioneel zou zijn, maar wat kan helpen om met aandacht en betrokkenheid voor onze patiënten te blijven zorgen. Juist in deze tijd, met de toenemende werkdruk en voortgaande bezuinigingen, is het belangrijk om gezond en gemotiveerd te blijven.

Tot slot wil ik pleiten voor het investeren in een gezamenlijke of gemeenschappelijke identiteit, die kan variëren afhankelijk van de omstandigheden waarin en de personen met wie we zorg en behandeling bieden aan kwetsbare ouderen, ongeacht hun verblijfsplaats. In de interprofessionele samenwerking is het goed om verschillen tussen groepen te erkennen maar zouden we ons als team met een gezamenlijke identiteit sterk moeten maken voor het bieden van goede zorg. Op andere momenten is het juist goed om onszelf als beroepsgroep van specialisten ouderengeneeskunde expliciet te onderscheiden en te profileren. We hebben een prachtig vak waarin we ons mogen laten zien!

Veel dank aan Mariska van der Steege, orthopedagoog en adviseur, voor haar kritische feedback op een eerdere versie van dit manuscript. 

Auteur(s)

  • Dr. Esther Helmich, specialist ouderengeneeskunde, kaderarts revalidatie, opleider en onderzoeker, Revalidatie- en Zorgcentrum Vreugdehof, Amstelring, Centrum voor Evidence-Based Education, AMC/UvA, Amsterdam

Literatuur

  1. Kruisheer K. De dokter, dat ben ik! 65 jaar Vereniging van Nederlandse Vrouwelijke Artsen. Arnhem: Waalburg Pers; 1998.
  2. Jarvis-Selinger S, Pratt DD, Regehr G. Competency is not enough: integrating identity formation into the medical education discourse. Acad Med 2012 Sep;87(9):1185-90.
  3. Frank JR, Danoff D. The CanMEDS initiative: implementing an outcomes-based framework of physician competencies. Med Teach 2007 Sep;29(7):642-7.
  4. Beroepsprofiel en competenties specialist ouderengeneeskunde.  2012.  Verenso.
  5. Harden RM. Outcome-Based Education: the future is today. Med Teach 2007 Sep;29(7):625-9.
  6. Yardley S, Teunissen PW, Dornan T. Experiential learning: AMEE Guide No. 63. Med Teach 2012;34(2):e102-e115.
  7. Monrouxe LV. Identity, identification and medical education: why should we care? Med Educ 2010;44:40-9.
  8. Owens TJ, Robinson DT, Smith0Lovin L. Three Faces of Identity. Annu Rev Sociol 2010;36:477-99.
  9. Hitlin S. Value As the Core of Personal Identity: Drawing Links Between Two Theories of Self. Social Psychology Quarterly 2003;66(2):118-37.
  10. Ibarra H, Petriglieri JL. Identity work and play. Journal of Organizational Change Management 2010;23(1):10-25.
  11. McAdams DP. The Psychology of Life Stories. Revies of General Psychology 2001;5(2):100-22.
  12. Stets JE, Burke PJ. Identity Theory and Social Identity Theory. Social Psychology Quarterly 2000;63(3):224-37.
  13. Stryker S, Burke PJ. The past, present, and future of an identity theory. Social Psychology Quarterly 2000 Dec;63(4):284-97.
  14. Goffman E. The presentation of self in everyday life. London: Penguin; 1963.
  15. Cain CL. Integrating Dark Humor and Compassion: Identities and Presentations of Self in the Front and Back Regions of Hospice. Journal of Contemporary Ethnography 2012 Dec;41(6):668-94.
  16. Burford B. Group processes in medical education: learning from social identity theory. Medical Education 2012;46(2):143-52.
  17. Helmich E, Dornan T. Do you really want to be a doctor? The highs and lows of identity development. Med Educ 2012 Feb;46(2):132-4.
  18. Wenger E. Communities of Practice. Learning, Meaning, and Identity. Cambridge: Cambridge University Press; 1998.
  19. Helmich E, Bolhuis S, Dornan T, Laan R, Koopmans R. Entering medical practice for the very first time: emotional talk, meaning and identity development. Med Educ 2012 Nov;46(11):1074-86.
  20. Monrouxe LV, Rees CE. "It's just a clash of cultures": emotional talk within medical students' narratives of professionalism dilemmas. Adv Health Sci Educ Theory Pract 2011 Dec 21.
Reacties
PDF
Genereer PDF document