App Icoon

Klaar, naar Verenso tijdschrift

Palliatieve terminale zorg bij de ziekte van Parkinson

Paul Smit

Waar moet een specialist ouderengeneeskunde rekening mee houden in de laatste fase van de ziekte van Parkinson? Uit eigen ervaring van de auteur en uit literatuuronderzoek blijkt dat de palliatieve terminale zorg veel complexer is dan vaak wordt gedacht. Overleg met de patiënt en zijn naasten kan niet vroeg genoeg beginnen. En laat een delier in de stervensfase niet onbehandeld.

Casus 1

De heer A. is 82 jaar oud en heeft sinds twintig jaar de ziekte van Parkinson. Hij is in het eindstadium van de ziekte (H&Y 5). Hij zit in een rolstoel, loopt niet meer en voor de transfers is hij afhankelijk van hulp. Feitelijk is hij de hele dag passief aanwezig omdat hij aan het sociale verkeer niet meer kan deelnemen als gevolg van het zeer zachte spreken en zijn gevorderde dementie. Hij verliest de hele dag speeksel omdat hij dat niet doorslikt. Voor de voeding is hij geheel afhankelijk van de verzorging. De maaltijd wordt gemalen, hij krijgt pap en het drinken wordt verdikt. Desondanks verslikt hij zich regelmatig. Als medicatie gebruikt hij onder andere madopar 4 dd 125 mg en 1 dd madopar HBS 125 mg.

De heer A. is op een dag nog minder alert dan voorheen en bij de ademhaling is een luid gepruttel te horen. Hij eet niet en het drinken lukt evenmin. Bij lichamelijk onderzoek blijkt een aspiratiepneumonie rechts. De lichaams-temperatuur bedraagt 37,6 graden Celsius. Met de familie is eerder al een terughoudend beleid afgesproken waarin geen plaats is voor een neusmaagsonde of PEG. Ook worden er geen antibiotica toegediend vanwege het afgesproken afwachtende beleid. De volgende dag loopt de temperatuur op naar 39,7 graden en is meneer A. duidelijk stijver dan eerder. Er is geen urineproductie meer. Meneer A. is niet comfortabel: hij kreunt en heeft een frons op het voorhoofd. Hij reageert niet op aanspreken.

Ervan uitgaande dat hier sprake is van een mildere vorm van het Maligne Levodopa Onttrekkingssyndroom, mogelijk met pijn, wordt besloten tot palliatieve sedatie met morfine en midazolam. Hierop wordt het kreunen minder, maar er blijft bij de familie en arts toch het gevoel dat hij niet comfortabel is en onrustig. De ogen bewegen veel, motorisch is er sprake van onrust, ondanks de toegenomen rigiditeit. Verhoging van de morfine en midazolam laten geen verbetering zien. Uitgaande van de veronderstelling dat een mogelijk delier zou kunnen meespelen is gestart met haloperidol s.c. in aanvulling op de sedatie. Hierop werd meneer A. uiteindelijk wel rustig en is hij in vrede de volgende dag overleden.

Achteraf is het niet goed verklaarbaar waarom meneer A. goed reageerde op de haloperidol. Haloperidol is een vrij zuivere dopamine-2 (D2) remmer en zou in deze situatie niet werkzaam kunnen zijn. Reden hiervoor is dat dopamine door de ziekte van Parkinson al minimaal aanwezig is en dus niet de oorzaak van de psychotische verschijnselen kan zijn. Levomepromazine zou in deze situatie een logischere keuze zijn geweest, maar dat had ik destijds nog niet bedacht.

Inleiding

Als kaderarts, consulent palliatieve zorg en specialist ouderengeneeskunde verbonden aan ParkinsonNet, wordt mij regelmatig de vraag gesteld waar men rekening mee moet houden in de palliatieve terminale fase van de ziekte van Parkinson. Om deze vragen beter te kunnen beantwoorden heb ik literatuuronderzoek gedaan. Een zoekactie op de termen ‘Parkinson’s’ en ‘Palliative care’ leverde weinig relevante artikelen op. Ook het artikel van Saleem et al.1 gaat meer over het late stadium van de ziekte van Parkinson dan over de stervensfase.

Over het beloop en de behandeling in de vroegere fasen van de ziekte is al veel bekend. In de studie ‘Verpleeghuizen op weg naar Integrale Parkinsonzorg’ (VIP-studie, 2013)werd de problematiek van mensen met Parkinson in het verpleeghuis onderzocht en de uitkomsten hiervan lagen aan de basis van de handreiking voor multidisciplinaire Parkinsonzorg in het verpleeghuis.2,3 De handreiking geeft echter geen dieper inzicht in de problemen die zich kunnen voordoen in de palliatief terminale fase van de ziekte van Parkinson.

Over het beloop in de allerlaatste fase, de laatste weken vóór het overlijden, is weinig beschreven, met name wanneer de patiënt in de palliatief terminale fase is. Dit is de fase waarin het lichamelijke en cognitieve functioneren sterk achteruit zijn gegaan, de respons op medicatie zeer beperkt is geworden en de therapeutische breedte van de dopaminerge medicatie klein is. Dit is ook de fase waarin het slikken moeilijk gaat, waardoor verslikken en aspiratie een groot risico gaan vormen (meestal in Hoehn en Yahr stadium 4-5, zie tabel 1).

Tabel-1_Smit.jpg

Die situatie ontstaat ook wanneer een andere aandoening (maligniteit bijvoorbeeld) het beloop compliceert en tot de dood kan leiden in een eerder stadium van de ziekte van Parkinson (zie casus 2). Met welke problemen moeten we rekening houden en welk (anticiperend) medisch beleid zou daarbij gevoerd zou kunnen worden?

In dit artikel beperk ik mij tot de bespreking van enkele problemen en symptomen die grote impact op de kwaliteit van leven en sterven kunnen hebben: slikproblemen en de gevolgen ervan, pijn, psychotische stoornissen en/of delier. Mogelijk geldt veel van wat in dit artikel beschreven wordt, ook voor parkinsonismen als Progressive Supranuclear Palsy, Multipele Systeem Atrofie en dergelijke. Ook bij deze aandoeningen wordt vaak levodopa voorgeschreven. Deze ziektebeelden waren echter geen onderwerp van mijn literatuurstudie.

Momenteel werkt aioto ouderengeneeskunde Danny Hommel aan de Care for Late Stage Parkinsonism (CLaSP) studie, die als een vervolg op de VIP-studie beschouwd kan worden (http://www.ukonnetwerk.nl/clasp). Het is in het kader van Advanced Care Planning en zorgplangestuurde zorg en behandeling van groot belang om te weten met welke complicaties in de palliatief terminale fase van de ziekte van Parkinson rekening moet worden gehouden om adequaat te kunnen behandelen.

Casus 2

De heer B. is 73 jaar en wordt in het hospice opgenomen voor palliatieve zorg bij een niet meer behandelbaar maagcarcinoom, naast de ziekte van Parkinson waar hij nu tien jaar aan lijdt. Hij heeft een neusmaagsonde voor voeding en medicatie. Hij gebruikt madopar verdeeld over twaalf giften in de dag en nacht. De neusmaagsonde geeft klachten achter in de keel waar hij veel hinder van heeft. De pijn is onder controle met medicatie. Meneer B. is moe; vreselijk moe.

Bij opname geeft hij aan niet verder te willen; dit lijden is voor hem ondraaglijk en uitzichtloos. Hij wil echter geen euthanasie, omdat het hem tegenstaat en hij een ander (de dokter) hiermee moet belasten. Meneer B. is erg bang hoe hij zal sterven: wordt het een lijdensweg met zijn Parkinson? Wat als de sonde kapot gaat? De oncoloog heeft gezegd dat het erg moeilijk zal worden een nieuwe te plaatsen.

Er worden diverse scenario’s besproken: doorgaan zoals het nu gaat, met begeleiding van het beloop door het multidisciplinaire team. Meneer B. kan ook besluiten de sondevoeding te stoppen, maar de sonde te laten zitten voor de medicatie. Hij kan ook besluiten de sonde te (laten) verwijderen omdat hij er zoveel last van heeft, maar dat zal wel betekenen dat we dan snel moeten overgaan tot palliatieve sedatie om problemen met de Parkinsonverschijnselen tegen te gaan. Of hij kan alsnog kiezen voor euthanasie.

Meneer B. denkt hier een dag over na, samen met zijn vrouw en kinderen, en besluit vervolgens de sonde te verwijderen. Deze beslissing wordt gerespecteerd en besloten wordt direct over te gaan tot lichte sedatie om mogelijke problemen van het staken van medicatie en vocht en voeding tegen te gaan. Een subcutaan infuus met morfine en midazolam wordt gestart nadat hij afscheid heeft genomen van zijn dierbaren. Meneer B. valt hierop in slaap en overlijdt twee dagen later in alle rust.

Slikproblemen en het Maligne Levodopa Onttrekkingssyndroom

In het beloop van de ziekte van Parkinson komen slikstoornissen in toenemende mate (meer dan 80%)voor.4Dat begint vaak met het ‘vergeten’ te slikken, wat leidt tot speekselverlies. Speekselvloed is een feitelijk een onjuiste term, omdat er geen sprake is van toegenomen speekselproductie. Voedsel wordt gespaard in de wangzak en vervolgens pas later doorgeslikt, zonder dat de patiënt daar mentaal op gefocust is. Later treden motorische problemen op in de orale fase van het slikken zelf, en tegelijkertijd neemt de hoestkracht af. Dit kan dan makkelijk tot aspiratie leiden. Hiervoor worden de logopedist en de diëtist meestal ingeschakeld. Toch is het toenemende risico op aspiratie onvermijdelijk.

Nog groter worden de problemen wanneer als gevolg van de slikproblemen de medicatie niet meer kan worden ingenomen. Wanneer dit geleidelijk gebeurt is een toename van de dopaminerge Parkinsonsymptomatologie te verwachten, maar als de patiënt plotseling de levodopa niet meer kan innemen, dreigt het gevaar van een Maligne Levodopa Onttrekkingssyndroom.5,6,7 Dit is een beeld dat sterke overeenkomsten vertoont met het Maligne Neuroleptica Syndroom. In welke frequentie dit beeld voorkomt is onbekend, omdat gegevens hiervoor in de literatuur ontbreken. Ikzelf ben het waarschijnlijk één keer tegengekomen (zie casus 1).

De klinische verschijnselen bestaan uit een sterke spierrigiditeit, hyperthermie (40° C. en hoger), gedaald bewustzijn en autonome dysfunctie zoals transpiratie of juist het afwezig zijn daarvan, tachycardie en bloeddrukschommelingen. Tevens treedt er, als gevolg van sterke spiercontracties, een verhoging op van het CK in het serum, die een kenmerkende laboratoriumafwijking vormt in de diagnostiek van het syndroom. Dit zou samengaan met rhabdomyolyse (een gevolg van afbraak van spierweefsel die ook leidt tot het verhoogde CK) die aanleiding kan geven tot diffuse intravasale stolling en acute nierinsufficiëntie. Mogelijk ontstaat het beeld van dit syndroom onder andere op basis van een plotselinge daling van de dopaminebeschikbaarheid in de hersenen, vooral door de hypothalamus, het nigrostriatale en het mesocorticale dopaminerge systeem, maar waarschijnlijk ligt het veel gecompliceerder. Zie hiervoor het artikel van Mizuno et al (2003).5

Dit syndroom kan in mildere varianten verlopen, met name bij ouderen die minder spierweefsel hebben en daardoor minder heftige spiercontracties. Hierdoor kan de diagnose gemist worden. Het syndroom is ook beschreven bij patiënten die nog wel de medicatie innemen. Dan kan het syndroom veroorzaakt worden door slechte therapietrouw, verminderde absorptie van levodopa, infecties en dehydratie.5

Voor de behandeling is het belangrijk aan dit syndroom te denken bij een patiënt met de ziekte van Parkinson die koorts krijgt in combinatie met een toename van de rigiditeit. De basis van behandeling bij problemen door levodopa-onttrekking is het weer toedienen van dopaminerge medicatie. Bij slikproblemen is het van belang dat er in een vroeg stadium gesproken wordt over het al dan niet toepassen van een neusmaag- of PEG sonde voor het toedienen van vocht en voeding, maar zeker ook voor het toedienen van de medicatie (KNMP kennisbank). Duodopa therapie is in de palliatieve terminale situatie niet meer geïndiceerd.

Als de patiënt de medicatie niet meer kan innemen, dan kan er nog een poging worden ondernomen met het toepassen van rotigotinepleisters of het inzetten van apomorfine.7,8 Als laatste optie moet de mogelijkheid van het snel toepassen van palliatieve sedatie overwogen worden.

Pijn

Pijn komt bij ongeveer 40 tot 85% van de patiënten met de ziekte van Parkinson voor. 1,9,10,11 Een minderheid hiervan krijgt pijnstillende medicatie. Er zijn vijf soorten pijn beschreven:9,10,11

  1. Musculoskeletale pijn: spierpijn, krampen en gewrichtspijnen door immobiliteit, rigiditeit, houdingsafwijkingen en loopstoornissen. Deze pijn neemt toe bij het vorderen van de ziekte en bij onderbehandeling met dopaminerge medicatie, hetgeen in verpleeghuizen helaas veel voorkomt.12
  2. Radiculaire neuropathische pijn is gerelateerd aan een zenuw of zenuwwortel, mogelijk als gevolg van de houdingsafwijkingen in de wervelkolom.
  3. Dystonieën behoren tot de meest pijnlijke symptomen van de ziekte van Parkinson. Deze kunnen zich uiten als pijnlijke spasmen die spontaan optreden of worden uitgelokt door beweging. Ze kunnen kortdurend optreden en dan na enkele minuten weer overgaan, maar ook uren aanhouden of zelfs continu aanwezig zijn. Nauwkeurige evaluatie van dystonieën is noodzakelijk om een relatie met dopaminerge medicatie vast te stellen. Zo kunnen dystonieën typisch in de ochtend voorkomen als de avonddosis levodopa is uitgewerkt en verdwijnen door beweging of met de eerste gift levodopa in de ochtend. Maar ze kunnen ook optreden als end-of-dose verschijnsel.
  4. Centrale pijn kan optreden op een prikkel die normaal gesproken niet tot een pijnsensatie zou leiden en ook langer kan aanhouden dan te verwachten is. Het kan ook min of meer spontaan optreden als een neuropathische pijn die niet gerelateerd kan worden aan een zenuw of zenuwknoop.
  5. Akathisie is een onaangenaam gevoel van innerlijke onrust, gepaard gaande met een onbedwingbare bewegingsdrang. Bij de ziekte van Parkinson is er een duidelijke relatie met het innemen van dopaminerge medicatie.

Om te begrijpen hoe pijn bij patiënten met de ziekte van Parkinson kan optreden en hoe de pijnbeleving kan veranderen, is het goed de anatomie en de functionaliteit van de mediale en laterale pijnsystemen in ogenschouw te nemen.13,14  Prof. E. Scherder heeft dit (zie figuur 1) in zijn artikel grondig beschreven.13 Bij de ziekte van Parkinson zijn de inhiberende centra in de hersenstam, het mesencephalon, de thalamus en het striatum aangedaan. Dit kan leiden tot centrale pijn: binnenkomende prikkels worden niet onderdrukt en kunnen daardoor tot een veel laagdrempeliger en langduriger pijnbeleving leiden.

Figuur-1_Smit.jpg

Bovendien leidt aantasting van het nigrostriatale systeem tot een sterke inhibitie van de laterale thalamus. Verstoring van de spinothalamische-corticale baan kan ook leiden tot (een toename van) centrale pijn. Inhibitie van de laterale thalamus leidt ook nog tot een verminderde lokalisatie van de pijnprikkel.

Vanuit deze gegevens is het zeer voorstelbaar dat patiënten vaker en intenser aan pijn zullen leiden en dat dit met het voortschrijden van de ziekte alleen maar zal toenemen. Wat het effect van cognitieve achteruitgang op de pijnbeleving bij de ziekte van Parkinson kan zijn is nog onduidelijk.

De behandeling van pijn is afhankelijk van de soort pijn en de oorzaak ervan. Er dient nauwkeurig geobserveerd te worden of en welke relatie er bestaat tussen het optreden van pijn en de tijden waarop medicatie gegeven wordt. Een Medicatie Effect Registratie (MER)kan hierbij helpen.3 Als hierin een verband blijkt te bestaan dient deze eerst te worden aangepast. Dit geldt ook voor dystonieën en akathisie.

Bij musculoskeletale pijn ligt de nadruk, naast het optimaliseren van de dopaminerge medicatie, ook op fysiotherapie en eventueel het inzetten van NSAID’s (feitelijk gecontra-indiceerd bij ouderen) of opioïden. Voor centrale pijn zou op theoretische gronden een plaats kunnen zijn voor selectieve serotonine-noradrenaline heropname remmers zoals duloxetine of venlafaxine.15 In de literatuur zijn alleen onderzoeken over de werkzaamheid van deze middelen bij perifere neuropathische pijn te vinden en daaruit blijkt dat duloxetine effectiever is dan venlafaxine, maar minder werkzaam dan tricyclische antidepressiva.16,17,18 Er zijn geen onderzoeken over de werkzaamheid bij centrale pijn of bij pijn bij de ziekte van Parkinson. Het feit is echter dat tricyclische antidepressiva (amitriptyline, imipramine, clomipramine), die ook noradrenaline en serotonine heropname remmen, weinig resultaat laten zien bij centrale pijn. Hierbij moet dan wel weer worden aangetekend dat deze onderzoeken gingen over centrale pijn als gevolg van andere aandoeningen, zoals  CVA.19 Centrale pijn is over het algemeen bijzonder moeilijk te behandelen.

Angst en delier

Neuropsychiatrische stoornissen zoals depressie, angst en psychose komen bij de ziekte van Parkinson relatief veel voor.3,20,21  Angst kan zich aandienen in de vorm van paniekaanvallen, maar ook als gegeneraliseerde angst of fobieën. Met name in de ‘off’-fasen of als end-of-dose fenomeen komt angst veel voor (34-60%). Angst kan ook optreden als bijwerking van dopamine-agonisten of bij een te hoge dosering levodopa. Het is dan ook van belang bij de behandeling van angst eerst te kijken naar de medicatie: kan die beter worden ingesteld? In de palliatieve fase, met name wanneer de medicatie niet goed meer kan worden ingenomen, kan angst dus ook optreden door een tekort aan levodopa. De patiënt verkeert dan feitelijk in een voortdurende ‘off’-periode die in eigen interviews wordt beschreven als een uitermate onaangenaam, beangstigend gevoel van ‘geremd zijn’ en ‘zich opgesloten voelen in het eigen lijf’. Als het niet mogelijk is levodopa toe te dienen of te verhogen, dan dient de angst op een andere wijze te worden behandeld, met bijvoorbeeld benzodiazepinen of midazolam.

Een delier kan bij de ziekte van Parkinson moeilijk te herkennen zijn. Psychotische verschijnselen zoals hallucinaties en wanen komen immers ook voor in het beloop van de ziekte, eventueel ook als bijwerking van medicatie (40-50%).20,21,22 Deze psychotische symptomen kunnen erg lijken op die van een delier. Zorgvuldige observatie en zowel psychiatrische als somatische diagnostiek is hierbij van belang. Vooral het relatief plotseling optreden van verwardheid en psychotische verschijnselen kunnen wijzen op een delier. Infecties, dehydratie en andere oorzaken van een delier kunnen vaak oorzakelijk behandeld worden.

Als behandeling van psychotische symptomen of delier noodzakelijk is, dan wordt in eerste instantie gekozen voor clozapine in een dosering van 1 dd 6,25 - 100 mg. De bekende bijwerkingen zijn: agranulocytose en cardiomyopathie, maar die zijn in de palliatieve terminale fase mogelijk minder van belang. Clozapine heeft echter ook anticholinerge bijwerkingen, zoals een droge mond, obstipatie en urineretentie. Als alternatief wordt in het verpleeghuis nog wel eens gekozen voor quetiapine 25-300 mg. per dag. Het gebruik van quetiapine staat ter discussie omdat het in hogere doseringen ook zou leiden tot parkinsonistische bijwerkingen, net zoals bij de klassieke antipsychotica.

Het nadeel van clozapine en quetiapine is echter dat ze beide alleen in tabletvorm verkrijgbaar zijn. Ze zijn dus nutteloos als de patiënt de medicatie niet meer oraal kan innemen en er niet gekozen wordt voor het gebruik van een neusmaagsonde. Rivastigmine wordt, naast de behandeling van cognitieve stoornissen bij parkinsondementie, ook gebruikt in de behandeling van psychosen, maar is vaak toch minder effectief dan de eerder genoemde antipsychotica.20,21,22 Dit kan echter wel als pleister (4,6 – 13,3 mg.) gegeven worden en is daarom zeker het overwegen waard, hoewel het opbouwen tot een effectieve dosis soms te lang (weken) kan duren.

Het is in principe niet goed om een delier met alleen benzodiazepinen te behandelen: de patiënt wordt alleen versuft en de psychotische verschijnselen blijven onbehandeld. Het kan zijn dat men in de palliatieve terminale fase voor het dilemma komt te staan hoe psychotische verschijnselen of een delier te behandelen, terwijl door de slikproblemen clozapine noch quetiapine tot de mogelijkheden behoren en rivastigmine onvoldoende effect sorteert. Dan rest naar mijn mening niets anders dan toch maar met levomepromazine (Nozinan®) te behandelen. Levomepromazine is een ‘vuil’ antipsychoticum dat op meerdere transmittersystemen ingrijpt en zo, naast sufheid, ook voldoende antipsychotisch effect zal sorteren. Dit dient dan echter wel gecombineerd te worden met midazolam (Dormicum®) om angst en toegenomen rigiditeit te bestrijden.

Tenslotte

Palliatieve terminale zorg en behandeling bij de ziekte van Parkinson is veel complexer dan bij ons bekend. Het is van belang ruim van tevoren met de patiënt en diens naasten het te verwachten beloop en de mogelijke complicaties te bespreken en hierbij in te gaan op het eventuele gebruik van een neusmaagsonde (of PEG) om eventuele toediening van antipsychotica in de laatste fase te faciliteren.

Laat een delier in de stervensfase niet onbehandeld. Gebruik desnoods levomepromazine, maar combineer dat met midazolam. Vraag naar pijn en ga na of er een relatie bestaat met het gebruik van de parkinsonmedicatie. Houd er bij slikproblemen rekening mee dat palliatieve sedatie wellicht snel aan de orde komt.

Auteur(s)

  • Paul Smit, specialist ouderengeneeskunde en kaderarts palliatieve zorg, ParkinsonNet Zorggroep Apeldoorn e.o.

Literatuur

  1. Tariq Z. Saleem et al. Symptom prevalence, severity and palliative care needs assessment using the Palliative Outcome Scale: A cross-sectional study of patients with Parkinson’s disease and related neurological conditions. Palliative Medicine 2012 27(8) 722-731.
  2. van Rumund A, Weerkamp N, Tissingh G, et al. Perspectives on Parkinson Disease Care in Dutch Nursing Homes JAMDA 15 (2014) 732-737.
  3. Van Rumund A, Weerkamp N, et al. Handreiking voor multidisciplinaire parkinsonzorg in het verpleeghuis. In: Parkinsonnet PV, ed. Utrecht: Verenso, 2011.
  4. Suttrup IWarnecke Dysphagia in Parkinson's Disease. Dysphagia. 2016 Feb;31(1):24-32.
  5. Yoshikuni Mizuno, Hideki Takubo, Eiiji Mizuta, Sadako Kuno. Malignant syndrome in Parkinson’s disease: concept and review of the literature Parkinsonism and Related Disorders 9 (2003) S3–S9.
  6. W.R.G. Gibb, D.N.W. Griffith. Levodopa withdrawal syndrome identical to neuroleptic malignant syndrome Postgraduate Medical Journal (1986) 62, 59-60.
  7. N. Turjanski, W. Fernandez, A.J. Lees. The effects of acute levodopa withdrawal on motor performance and dopaminergic receptor sensitivity in patients with Parkinson’s disease. Journal of Neurology, Neurosurgery an Psychiatry 1993; 56: 771-775.
  8. Jansen ENH, Laar T van. ‘Oude wijn in nieuwezakken’; therapie met subcutane apomorfine bij de ziekte van Parkinson. Ned Tijdschr Geneeskd1990;134:889-91.
  9. Martijn P.G. Broen, Meriam M. Braaksma, J. Patijn and Wim E.J. Weber. Prevalence of Pain in Parkinson’s Disease: A Systematic Review Using the Modified QUADAS Tool Movement Disorders, Vol. 27, No. 4, 2012, 480-484.
  10. A.G. Beiske, J.H. Loge, A. Rønningen, E. Svensson. Pain in Parkinson’s disease: Prevalence and characteristics PAIN 141 (2009) 173–177.
  11. Ayla Fil et al. Pain in Parkinson’s disease: a review of the literature Parkinsonism and Related Disorders xxx (2012) 1-10.
  12. Weerkamp NJ, Zuidema SU, Tissingh G, et al. Motor Profile and Drug Treatment of Nursing Home Residents with Parkinson’s Disease. J Am Geriatr Soc 60:2277-2282, 2012.
  13. Erik Scherder, Erik Wolters, Chris Polman, Joseph Sergeant, Dick Swaab. Pain in Parkinson’s disease and multiple sclerosis: Its relation tot the medial and lateral pain systems. Neuroscience and Biobehavioral Reviews 29 (2005)  1047-1056.
  14. Blair Ford. Pain in Parkinson’s Disease Movement Disorders Vol. 25, Suppl. 1, 2010, pp. S98–S103.
  15. Stephen M. Stahl. Stahl’s essential psychopharmacology. Third edition. Cambridge University Press 2008.
  16. Soren H. Sindrup, Marit Otto, Nanna B Finderup, Troels S Jensen. Antidepressants in the treatment of neuropathic pain. Basic & Clinical Pharmacology & Toxicology 2005, 96, 399-409.
  17. A. Dray. Neuropathic pain: emerging treatments. British Journal of Anaesthesia 101 (1): 48-58 (2008).
  18. N. Attal, G. Cruccua, R. Barona, M. Haanpää, P. Hanssona, T. S. Jensena, and T. Nurmikko. EFNS guidelines on the pharmacological treatment of neuropathic pain: 2010 revision European Journal of Neurology 2010, 17: 1113–1123.
  19. Henriette Klit, Nanna B Finnerup, Troels S Jensen. Central post-stroke pain: clinical characteristics, pathofysiology and management. Lancet Neurol 2009; 8: 857-868.
  20. Dag Aarsland, Laura Marsh and Anette Schrag. Neuropsychiatric symptoms in Parkinson's disease. Movement Disorders, Volume 24, Issue 15,  pages 2175–2186, 15 November 2009.
  21. K. R. Chaudhury, A.H.V. Schapira. Non-motor symptoms of Parkinson’s disease: dopaminergic pathophysiology and treatment. Lancet Neurol. 2009; 8: 464–74.
  22. Dag Aarsland, MD, PhD, Urs P. Mosimann, MD, and Ian G. McKeith, MD, F Med Sci. Role of Cholinesterase Inhibitors in Parkinson’s Disease and Dementia With Lewy Bodies  . J Geriatr Psychiatry Neurol 2004; 17:164-171.
Reacties
Renske Thole
Zeer informatief. Deze informatie zou gedeeld moeten worden onder verpleeghuis artsen! Op basis van een enkele ervaring (mijn vader) heb ik bemerkt dat er te weinig kennis is bij de behandeling van een stervende Parkinson patiënt.
PDF
Genereer PDF document