App Icoon

Klaar, naar Verenso tijdschrift

Terugblik op het specialisme ouderengeneeskunde

Donderdag 23 november 1972, een gewone werkdag in een verpleeghuis

 

Herman-Cools.png

Herman Cools

PM-Oostvogel-2021.jpg

Paul Oostvogel

Herman CoolsPaul Oostvogel 

 

Samenvatting

Op 23 november 1972 richt de voorzitter van een gewone ledenvergadering met een zeventigtal applaudisserende artsen een Nederlandse vereniging van verpleeghuisartsen op.  Zij en anderen praktiseren die dag voor gemiddeld vijfenzeventig patiënten in een van de ongeveer honderd verpleeginrichtingen die in het nieuwe kader van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (1968) voorlopig als verpleeghuis worden erkend.

Dit narratief reflecteert op die gedenkwaardige dag, enerzijds vanuit de werkzaamheden van een kort daarvoor in Leiden afgestudeerde algemeen arts (eerste auteur), anderzijds door de herinneringen van een eerstejaars Leidse geneeskundestudent (tweede auteur) aan zijn vader als landelijke voortrekker van deze pioniers, Frits Oostvogel (1921-2016). Nederlandse verpleeghuisgeneeskunde is in statu nascendi. 

Hoe het is vóór 23 november 1972

Millennia lang zijn er zieke mensen in inrichtingen afgezonderd. Historici vertellen hoe het er in die hospitia, nosocomia, gasthuizen, hospitalen, leproos-, pest-, dol-, armen- en oude liedentehuizen/-hofjes aan toeging.1,2 De meeste verdwijnen in de vorige eeuw terwijl er nieuwe typen instellingen ontstaan. Artsen verenigen zich tot specialisten voor medische diagnostiek en behandeling in grote ziekenhuizen. In het naoorlogse Nederland stimuleert de minister van wederopbouw en volkshuisvesting bejaardenoorden voor gezonde alleenwonenden om hun huizen vrij te maken voor gezinnen. Elke bewoner behoudt zijn eigen huisarts. Daarnaast beveelt de Bouwcommissie in het eerste rapport verpleeghuizen (1954) verpleeghuisartsen aan die zich specialiseren in zorg voor langdurige zieken die niet langer in ziekenhuizen terecht kunnen. Als voorbeeld hiervan innoveren een verpleegster en een huisdokter een particulier bejaardenpension ’t Sunneke tot drie verzorgingstehuizen en een verpleeghuis in verbouwde woonhuizen in de Haagse binnenstad.3 Meer daarover verderop.

VPH-1972.jpeg

Vervolgens inventariseert het Scheveningse congres inzake het bejaardenvraagstuk de naoorlogse schromelijke tekorten.4 Deze zijn voor de algemene artsen in verpleeginrichtingen het startschot om te pionieren in samengestelde zorg voor ex-ziekenhuispatiënten. Zij delen elkaars ervaringen die minder passen in andere groeperingen, zoals het Nederlands huisartsgenootschap maar ook een vereniging van geriatrie die zich gaandeweg op ziekenhuiservaring baseert. De algemene artsen volgen dan ook de voortrekker van nieuwe verpleeghuisgeneeskunde: Frits Oostvogel.

Oprichter en eerste voorzitter van de NVVA

Zoon Paul Oostvogel vertelt: "Mijn vader runde eerst tien jaar een eenmansplattelandspraktijk van vijfduizend patiënten in Oudewater en wijde omstreken.5 Erbij hoorde het ‘doen’ van bevallingen en assisteren bij operaties van zijn patiënten door visiterende specialisten in het Sint Jacobsziekenhuis. Dat was fysiek niet langer vol te houden zodat hij in 1959 fulltime dirigerend geneesheer werd in de Rotterdamse katholieke verpleeginrichting Antonius Binnenweg.6 Als ex-huisarts proeft dit eerst als ‘tweederangs geneeskunde voor derderangs burgers’ maar al gauw vindt hij als bestuurder de dynamiek van landelijke voortrekker van artsen in verpleeginrichtingen. Als de ziekenfondsen maar de helft van de verpleegkosten (maximaal fl. 7.50 /patiënt/dag voor hooguit drie maanden) betalen, organiseert hij met de federatie van verpleeginrichtingen een sectie verpleegtehuizen van de nationale Ziekenhuisraad die zich toelegt op het management. Zeven jaar later vallen de verpleeginrichtingen onder de meegroeiende werking van de nieuwe Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten".

Maar Frits Oostvogels hart ligt bij de beroepsínhoud. Hij promoveert op de wetenschappelijke thesis ‘de verzorgingsbehoefte van bejaarden’. Daarmee aanvaardt hij in 1970 de functie van wetenschappelijk hoofdmedewerker van de afdeling algemene praktijk van de Leidse medische faculteit. Hij wordt voorzitter van de commissie gerontologie & geriatrie van het academisch ziekenhuis (thans LUMC) en studentendocent.7

"Ga jij maar geneeskunde studeren, dan kun je alle kanten op", zegt vader Oostvogel in 1972 tegen zijn zoon Paul. Tijdens zijn vaders college geriatrie hoort Paul nog eens waarom het zo hoog tijd is voor meer toegewijde aandacht voor ouderenzorg, gerontologie en geriatrie. "Voor mij gesneden koek," memoreert Paul, "zo niet voor mijn jaargenoten die doodstil aandachtig luisteren en  daarna luid applaudisseren, een ongebruikelijk geluid vanuit collegebanken. Ik zie dat het hem goed doet". Maar over drieëntwintig november herinnert Paul zich niets. Hij wordt geen geriater maar tropenarts en daarna arts-microbioloog. Hij eindigt zijn loopbaan als hoofd van het Streeklaboratorium van de GGD-Amsterdam.

Die donderdag 23 november zit Oostvogel een gezamenlijke vergadering van een zeventigtal artsen voor in de Oudlaan Utrecht.8 Onder agendapunt 3 worden aangepaste statuten van een professionele Nederlandse vereniging van verpleegtehuisartsen (NVVA) onder applaus aanvaard. Alle in verpleegtehuizen werkzame artsen kunnen lid worden. Zij worden over NVVA-districten verdeeld. Doelstellingen zijn de erkenning van het beroep, de registratie van de beroepsgroep, de academische beroepsopleiding en het doen van wetenschappelijk onderzoek. De woordkeuze tussen verpleeg- tehuizen of -huizen is aan de Minister. Oostvogel staat als voorzitter drie jaar lang pal voor de verpleeghuisartsen, maar ook tegenover huisartsen, ziekenhuisgeriaters en verpleeghuisbestuurders.

Met posthume trots volgt zoon Paul in 2016 weer in Leidse collegebanken een casuïstische les over de betekenis van zijn vader. Op de eerste dia verschijnt Frits’ overlijdensadvertentie met de vraag of iemand in de zaal weet wie dit is. Na een aandachtige stilte schetst professor Cools de ontstaansgeschiedenis van de verpleeghuisgeneeskunde. "Toen realiseerde ik me pas in welk speelveld mijn vader en zijn collega’s acteerden", memoreert Paul, "met internet zoekmachines vind je van alles en iedereen maar nauwelijks pioniers van verpleeghuisgeneeskunde".

Bij het vijftigjarig jubileum zoekt Judith Heidstra, communicatiemedewerker bij Verenso en eindredacteur van het Tijdschrift voor Ouderengeneeskunde in het verenigingsarchief. Vanaf 1977 verschijnen de verenigingsverslagen periodiek als Vox hospitii en vanaf de achtste jaargang in druk. In het eerste decennium is gemiddeld 40% van de auteurs van artikelen een verpleeghuisarts. De eerst vindbare notariële akte van de verenigingsstatuten dateert van 1982. Dit typeert de pioniers in de eerste tien jaar van de vereniging: hun hoofdaandacht gaat naar de samenspraak over de beroepsinhoud van verpleeghuisartsen. De profilering van de beroepsgroep verpleeghuisartsen komt pas later.

Startend algemeen arts in een voorlopig erkend verpleeghuis

Herman Cools vervult na het behalen van zijn Leidse artsenbul op 23 juni 1972 zijn militaire dienstplicht in de Haagse Alexanderkazerne gedurende halve dagen zodat hij ’s middags in verpleeghuis ‘t Sunneke in de Haagse binnenstad werkt. Eerder verzamelde hij hier als student-assistent van huisarts Anneke van der Meer-van Manen onderzoeksgegevens naar het effect van het geneesmiddel cinnarizine op gedragingen van verpleeghuispatiënten. Ondanks exclusies door een influenzaplaag resulteerde dit in de eerste geriatrisch opgezette geneesmiddelenpublicatie in verpleeginrichtingen.9 Tussen zijn coschappen door assisteert hij met medisch onderzoek van patiënten en loopt mee met de dagelijkse doktersvisite. Als het spannend wordt zegt zij: "Kijk maar over mijn schouders mee". Dit bepaalt zijn beroepskeuze.

Cools merkt dat de dokter, verpleegster en fysiotherapeut dagelijks samenwerken aan beterschap voor een patiënt. Het is per patiënt ‘proberen’ maar het wordt continu, langdurig, systematisch en multidisciplinair (CLSM-zorg). Dat vereist afspraken met verzorgsters die hier vooral uit de overzeese Nederlanden komen en vanaf 1963 de erkende opleiding ziekenverzorgende kunnen volgen. De dokter vraagt om regelmaat: Verpleeghuiszorg is op de eerste plaats re-activeren: bedlegerige ziekenhuispatiënten in het verpleeghuis weer aankleden en in een huiskamer samenbrengen om elkaar bezig te houden. Aansluitend is verpleeghuiszorg ook re-valideren: hoogbejaarden oefenen om veilig te lopen, aan hun toekomst te denken en zelfstandig naar huis terug gaan. En als dat niet haalbaar is, veraangenaamt veelvuldige medische ondersteuning het verblijf en verzacht het sterven voor de patiënt en de achterblijvers. Er openbaart zich een tekort aan alles: aan tijd, ruimte, methoden en middelen. Er is voor hoogbejaarden geen oefenmateriaal en er zijn weinig doeltreffende geneesmiddelen in passende dosering met geringe bijwerkingen. Het ontbreekt aan effectieve luiers zodat de helft van de patiënten een dikke latex blaaskatheter heeft, vaak verstopt door ontsteking en aanslag. In die tijd zijn verpleeghuispatiënten nog ‘inoperabel’ voor extreme artrose van knieën en heupen. Antihypertensieve preventie van complexe vasculaire aandoeningen met dementiesyndromen komt doorgaans te laat. Voor een staaroperatie moet de patiënt tien dagen stil in bed liggen. We leren sjoemelen. Veel van deze patiënten bijeen maakt van verpleeghuisgeneeskunde een vak-apart. De verpleeghuisarts overlegt met ziekenhuisspecialisten over wat wel mogelijk is. In plaats van polikliniekbezoek is de patiënt blij met veelvuldige medische aandacht en verbetering-hoe-klein-dan-ook. De verpleegsters willen graag de patiënt verzorgen zonder pijn en probleemgedrag. En als de voortdurend aangescherpte eisen van de AWBZ, de arbeidsomstandigheden en de brandweer de binnensteden te krap maakt voor uitbreiding van verpleeghuizen, ontstaan door fusie en sluiting grote stichtingen aan de nieuwbouwranden van gemeenten. Zo verdwijnt ook ’t Sunneke. 

Maar voor Cools is die gedenkwaardige 23 november 1972 een gewone halve werkdag in dit verpleeghuis in de Haagse binnenstad: gecompliceerde (doorlig)wonden controleren, effecten van hart/vaatmedicatie controleren, de oorzaak van koortsende ziekten opsporen, een nieuwe patiënt opnemen, collegiaal overleggen en aan de patiënten, hun verzorgers en familie laten merken dat de dokter er voor hen is. Vijfentwintig jaar later openen Oostvogel en Cools feestelijk het derde opleidingsinstituut voor verpleeghuisartsen in Leiden.

Auteurs

  • Dr. Herman J.M. Cools, voorheen verpleeghuisarts en emeritus hoogleraar verpleeghuisgeneeskunde LUMC

  • Dr. Paul M. Oostvogel, arts-microbioloog, voormalig hoofd streeklaboratorium van de GGD Amsterdam

     

Literatuur

  1. Van der Wiel K. De geschiedenis van het tehuis aan de Papenstraat (1411-2000). ISBN 90-75095-77-5. Uitg. Stichting Huyse van St Christoffel Delft, 2000.
  2. MCh Engels. Haagse gasthuizen door de eeuwen heen. Uitg. De nieuwe Haagsche, 2004.
  3. Cools HJM. Heerlijk in ’t Haags Sunneke. www.DeHaagseTijden.nl/archief/20-5oktober-2021
  4. Handelingen nationaal congres in Scheveningen inzake het bejaardenvraagstuk. Tijdschr Soc Geneesknd 1956;25:1-111.

  5. Van Kouwen W. Huisarts in de jaren '50. ff z@ppen naar vorige eeuw. ISBN 978-90-813356-1-4. 2008:121.

  6. Baar F. In memoriam prof.dr. Frits JG Oostvogel. Tijdschr Ouderengeneesknd 2016;5:1-4

  7. Oostvogel FJG. De Leidse geschiedenis van verpleeghuisgeneeskunde bij opening van de verpleeghuisartsopleiding. Perifere kliniekblad 1997;41:14.

  8. Chaudron PP. Omzien naar zorg, een maatschappijgeschiedenis van verpleeghuisgeneeskunde. NVVA 1997; pag.54: Jonker A. Verslag ledenvergadering secties artsen van de federatie van verpleeginrichtingen en de katholieke vereniging van verpleegtehuizen op 23-11-1972 in het ziekenhuiscentrum Oudlaan 4 Utrecht. 

  9. Van der Meer-van Manen AHE. Klinische evaluatie van cinnarizine bij geriatrische patiënten. Ned Tijdschr Geneesknd 1967;11:256-61.

PDF
Genereer PDF document