Een oud-voorzitter over de beginjaren van de verpleeghuisgeneeskunde
Vroeger gingen alle kinderen één keer per week in de teil. Het gebeurde ook dat het hele gezin op vrijdag naar het badhuis trok. Wie van jullie kent nog een wringer of petroleumstel, de dagelijkse gebruiksvoorwerpen van veel van jullie zorgvragers?
Ook ik zat in een teiltje, mocht aan de wringer draaien en groeide op in een andere tijd dan velen van jullie, om in 1972 dokter te worden. Vijf jaar was ik huisarts op het platteland. Daarna maakte ik de overstap naar het verpleeghuis. Want met de invoering van de AWBZ in 1968 verrezen deze gloednieuwe instellingen overal in Nederland. Maar verpleeghuisgeneeskunde, dat moest nog worden uitgevonden.
Ik werkte niet alleen in het verpleeghuis, maar ook bij de Sociaal Psychiatrische Dienst. In die rol bezocht ik patiënten met dementie thuis of in één van de psychiatrische instellingen die Kennemerland toen rijk was. Maar wat wist ik van dementie, toen ik werd geconfronteerd met een ex-directeur, die thuis tegen zijn dure B&O televisie stond te plassen? Familie keek met paniek in de ogen naar mij. Wat te doen? Ik wist het eigenlijk ook niet.
Mensen met dementie verbleven in die tijd vooral in psychiatrische ziekenhuizen of in één van de vele particuliere opvanghuizen. Opvang stond centraal, van begeleiding en behandeling was nog geen sprake. Sederen was aan de orde van de dag.
Zoektocht
Bij de start van mijn functie kreeg ik de opdracht mee psychogeriatrische zorg mede vorm te geven. Maar waar haalde ik kennis over psychogeriatrie vandaan? Er bestond weliswaar al een goed leerboek voor ziekenverzorgenden (In Goede Handen), verder was er nog niet veel.
Mijn zoektocht naar kennis – het is inmiddels 1979 - startte bij Dick Sipsma, destijds directeur van de sociaal geriatrische dienst in Friesland. Door een paar dagen meelopen (meer meerijden) met een sociaalpsychiatrisch verpleegkundige leerde ik veel. Contact maken door meebewegen, niet tegenspreken en aansluiting vinden bij het verleden van de patiënt. Ik bezocht ook het verpleeghuis Nieuw Toutenburg, met zijn destijds unieke loopcircuit, onder leiding van Henk ter Haar. Dit loopcircuit was wereld beroemd. De opgenomen mensen met dementie liepen zich moe en kwamen nergens een dichte deur tegen.
Uiteraard werd ik lid van de toen vijf jaar oude Vereniging van Verpleeghuisartsen (NVVA). Van de bijeenkomsten tegenover het station in Amersfoort (nu restaurant de Overburen) herinner ik me een spannend gezelschap van zo’n 50 personen. Ik voelde me bijna weer het jochie in de teil. Jan Stoop (inderdaad, de man van de naar hem genoemde prijs!) in debat met Joop Michels over het nut van allerlei diëten in het verpleeghuis. Waarom moest een negentigjarige zoutloze soep eten? Frits Oostvogel ging vaak met Bert van Aller in gesprek over deskundige stervenszorg. Destijds nog een enorm taboe.
Er kwamen gelukkig ook voldoende jonge artsen aan het woord. Jos Konings en Jos Schols over de onzin van het destijds gebruikelijke ritueel van dagelijks temperatuur en polsmeten. Herman Cools zag er juist wel het nut van in, met name in perioden van griepepidemieën.
Veel van de pas beginnende dokters in het verpleeghuis, zoals ik, gingen naar de Schouten cursus in het Slotervaart ziekenhuis, waar de eerste geriatrie afdeling van Nederland gevestigd was. Ik leerde dat ouderen vaak een lagere dosis medicatie nodig hadden en je uiterst terughoudend moest zijn met sedatie in verband met valgevaar. Nascholing was nog niet verplicht, maar dat werd door velen wel zo gevoeld. Wellicht om wat afstand te kunnen nemen van het destijds stoffige imago van een verpleeghuisarts.
Men had het beeld van de oud huisarts, die het rustig aan wilde doen en dus wat uurtjes in het verpleeghuis ging werken. Ergens klopte dat ook. Zo had ik een collega die je tussen 13.00 en 15.00 uur niet mocht storen. Hij deed dan een middagdutje … Wanneer men als beginnend arts in het verpleeghuis ging werken werd soms gezegd: je kon zo goed leren en nu ga je in het verpleeghuis werken!
Scholing
Op zoek naar verdieping over psychogeriatrie kwam ik via Hans Houweling (bekend van de warme zorg) met andere voorlopers in contact. Er bestond een soort samenwerkingsverband tussen psychiaters uit Engeland en een groep betrokkenen bij de zorg voor mensen met dementie in Nederland. Een van de voortrekkers was psychiater Leo Cahn van de Stichting Verpleeghuizen Nederland. Hij was vooral actief met de BOP score (beoordeling oudere patiënt), met het idee: meten is weten. Maar ja, wat wist je dan? Persoonlijk had ik er weinig mee.
In Engeland werden mensen met dementie thuis begeleid door speciaal opgeleide verpleegkundigen of (vaak tijdelijk) opgenomen in een psychiatrische kliniek. Tijdens een studiereis hoorde ik voor het eerst over huiselijk geweld, veelal door totaal overbelaste mantelzorgers. Een duw van de trap werd daar nogal eens gezien, ook om opname (en dus rust voor het thuisfront) af te dwingen. Door deelname aan internationale bijeenkomsten leerde ik dementie zien als een maatschappelijk probleem.
In het jaar 1981 volgde ik de bijscholing voor verpleeghuisartsen, georganiseerd door de Hogere School voor Gezondheidszorg in Utrecht. Uiteraard was dit in samenspraak met de NVVA. De cursusleidster was Hetty Esseveld. De inhoud werd vooral bepaald door zelfstudie, lezingen door de cursisten en soms externe sprekers. Om het certificaat te verkrijgen diende je een goed onderbouwde scriptie te schrijven, hetgeen weer diende als lesstof voor de overige cursisten. De mijne ging over het rouwproces dat naasten en verzorgenden doormaken vanwege voortschrijdende dementie. Deze cursus is duidelijk te zien als voorloper van de latere opleiding.
Wat ik in die beginjaren heel boeiend vond was het doceren van leerling ziekenverzorgenden van de inservice opleiding. Zij kwamen tijdens hun werk allerlei problemen tegen die tijdens de les besproken werden. Denk aan blauw/zwarte benen door gestoorde bloedsomloop, decubitus, ontregelde diabetes, maar ook het steeds naar huis willen van bewoners met dementie.
Ik werd één van de eerst betaalde consulenten verpleeghuisarts in het nabijgelegen ziekenhuis. Ik hoop wegens mijn gewaardeerde (opgedane) kennis van de geriatrie. Maar ik vermoed dat mijn bijdrage aan de oplossing van de verkeerde bed problematiek – ook toen al! - belangrijker was.
Leidinggeven
Inmiddels was ik opgeklommen tot hoofd medische/paramedische dienst. Daarmee ook verantwoordelijk voor het regelen van weekenddiensten. Dat was een van de onderwerpen tijdens de regionale NVVA-bijeenkomsten. Die werden druk bezocht, waarbij de verpleeghuizen van Heemskerk tot Haarlem roulerend gastheer waren. Wat was je taak als verpleeghuisarts? Hoe lagen de hiërarchische verhoudingen intern? En kon de overdracht van huisarts of specialist niet beter voorafgaand aan de opname? Dat waren de meest heikele punten.
Naast deze onderwerpen was er uiteraard een rol voor casuïstiek met soms verdieping op het ethische vlak. Was euthanasie bespreekbaar en überhaupt uitvoerbaar?
Vereniging
Mijn carrière bij de NVVA, die nu onder de naam Verenso door het leven gaat, begon door deelname aan de Commissie Wetenschappelijke Aangelegenheden. Het was een kleine groep verpleeghuisartsen onder leiding van Paul Froeling en Jos Schols. Wat was goed en zorgvuldig verpleeghuisgeneeskundig handelen bij een CVA, MS of Dementie? De behoefte aan wetenschappelijk onderzoek kwam regelmatig aan de orde. De vraag was toen of het überhaupt wel toelaatbaar was om verpleeghuispatiënten aan onderzoek bloot te stellen.
In 1989 werd ik lid van het hoofdbestuur en maakte de periode van groeistuipen van onze vereniging mee. Het taak- en functiepakket was een heikel onderwerp en evenmin was het vanzelfsprekend, dat wij onderdeel van de KNMG zouden worden. Want de NVVA leek in het begin meer een bijzondere werknemersvereniging onder de vleugels van de verpleeghuizen dan een echte doktersclub. En waren we nu een specialist of generalist?
Boeiende tijden voor het hoofdbestuur met veel aandacht voor communicatie met andere gremia en onze groeiende achterban natuurlijk. Alleen een jaarvergadering volstond beslist niet meer. Naast een goede relatie met de NVVz en de KNMG werd ook het ministerie van VWS belangrijker voor ons. Het is vooral staatssecretaris Erica Terpstra geweest die ons financieel ging ondersteunen in het kwaliteitsbeleid.
Het bureau professionaliseerde en onze Vereniging ontgroeide zijn pioniersfase. In de rol van voorzitter maakte ik de eerste opgeleide verpleeghuisartsen aan de VU mee, benoeming van meerdere hoogleraren verpleeghuisgeneeskunde, maar ook de maatschappelijke discussie rond versterven. Alsof de cirkel rond was heb ik een aantal door mij genoemde eminent grise bij hun afscheid mogen toespreken. Van hen heb ik de trots overgenomen voor 'onze' beroepsgroep.
Koester je kennis!
Dit jaar bestaat Verenso 50 jaar. Geschiedenis vervaagt en dat geldt ook voor de geschiedenis van onze beroepsgroep. Ik hoop van harte dat de zorgvuldig opgebouwde trots behouden blijft. Met een blik op de demografie: zorg is vooral ouderenzorg. Voor ons vakgebied ligt echt een belangrijke taak in het verschiet, zowel in het verpleeghuis als daarbuiten. Zorg dat onze deskundigheid, die we de afgelopen halve eeuw hebben opgebouwd, breed wordt toegepast. Daar zijn ouderen bij gebaat, daar is de samenleving bij gebaat.
Ooit zat ik als kind in een teil, maar de dag dat ik als patiënt op jullie een beroep moet doen komt elke dag dichterbij. Met veel uitstekende specialisten ouderengeneeskunde kijk ik wat dat betreft met vertrouwen naar de toekomst.
Auteur
- Dirk van der Wedden