Hora-Est: Oro-facial pain in older people with dementia
Op 18 april 2019 promoveerde tandarts Suzanne Delwel aan de Vrije Universiteit op haar proefschrift ‘Oro-facial pain in older people with dementia’. Promotoren waren Prof. dr. F. Lobbezoo en prof. dr. C.M.P.M. Hertogh. Copromotoren waren prof. dr. E.J.A. Scherder en prof. dr. R.S.G.M. Perez.
Delwel onderzocht de aanwezigheid van mond- en aangezichtspijn bij ouderen met een milde cognitieve beperking (MCI) of dementie. Het proefschrift is onderverdeeld in drie delen. Het eerste deel beschrijft twee literatuurstudies. In het tweede deel wordt de methodologie van haar onderzoek beschreven, waaronder haar studieprotocol en de verdere ontwikkeling van de Orofaciale Pijnschaal voor Non-Verbale Individuen (OPS-NVI). In het derde deel beschrijft zij de resultaten van de twee door haar uitgevoerde klinische studies, waar de OPS-NVI als meetinstrument werd ingezet.
In haar eerste systematisch literatuuronderzoek onderzocht Suzanne Delwel de harde mondweefsels en orofaciale pijn bij mensen met en zonder dementie. Hieruit bleek dat het aantal aanwezige tanden, de Decayed Missing Filled Teeth (DMFT)-index, het percentage tandeloosheid en het gebruik van gebitsprotheses vergelijkbaar was bij mensen met en zonder dementie. Het tweede systematisch uitgevoerde literatuuronderzoek toonde aan dat ouderen met dementie hogere scores hadden voor gingivitis (tandvleesontsteking), parodontitis (gevorderde tandvlees- en kaakbotontsteking), tandplaque en de noodzaak voor ondersteuning bij het poetsen. Daarnaast waren in deze groep vaker dan bij ouderen zonder dementie candidiasis (orale schimmel), stomatitis (mondslijmvliesontsteking) en verminderde speekselsecretie aanwezig. Uit de twee literatuurstudies kwam naar voren dat orofaciale pijn nauwelijks was onderzocht bij mensen met dementie.
Het tweede en derde deel van haar proefschrift gaat over onderzoek dat deel uitmaakte van de Pain in Dementia Amsterdam (PainDemiA)-studie. Delwel ontwikkelde hiervoor een observationele schaal, de zogenoemde Orofaciale Pijnschaal voor Non-Verbale Individuen (OPS-NVI), om bij mensen met een cognitieve beperking hun orofaciale pijn te kunnen screenen. Uit de evaluatie bleek dat de OPS-NVI niet kan worden aangeraden voor mensen met MCI of dementie. Het bleek dat er bij deze patiëntengroep opvallend vaak mondproblemen aanwezig waren, terwijl nauwelijks of geen pijn geobserveerd of gerapporteerd of werd. Volgens Delwel impliceert dit dat de aanwezigheid van mondproblemen de OPS-NVI niet als gouden standaard kan dienen als een diagnostische instrument voor screening op orofaciale pijn. Vooralsnog blijft regelmatige controle van de mond bij deze patiëntengroep door (mond)zorgverleners onmisbaar, aangezien bijna de helft van de onderzoeksgroep met MCI of dementie in de mond mogelijke oorzaken van pijn had, zoals cariës, wortelresten en (prothese)drukplaatsen. De kwaliteit van kauwen en slikken was bij de onderzochte populatie goed, hoewel de deelnemers met een ernstige cognitieve beperking minder occluderende paren en een kleinere mondopening hadden.
De opponenten gingen met Delwel met name in discussie over het gebruikte meetinstrument, de OPS-NVI. Eén van de opponenten merkte op dat de onderzoekspopulatie nauwelijks orofaciale pijn had. Andere nationale en internationale onderzoeken geven aan dat orofaciale pijn tot wel 30% voorkomt bij mensen met dementie. Als verklaring gaf Delwel dat de onderzoeksgroep veel patiënten bevatte die medicijnen tegen pijn kregen voorgeschreven en dat de bij hen veel voorkomende ulcera in de mond op zichzelf niet veel pijn geven. In de discussie met de opponenten kwam verder naar voren dat bepaalde items van de OPS-NVI mogelijk niet erg sensitief zijn om pijn te meten bij deze doelgroep. Door de opponenten werd gesuggereerd om bij het meten van orofaciale pijn ook de autonome responses op pijn mee te nemen. In de discussie met de opponenten kwam naar voren dat in de beoordeling van orofaciale pijn ook mantelzorgers een belangrijke rol zouden kunnen spelen. Regelmatig bezoek aan een tandarts wordt door Delwel als belangrijk gezien in de opsporing van orofaciale pijn. Daarnaast zou een tandarts in een multidisciplinair overleg aanwezig moeten zijn, hoewel dat vooralsnog maar moeilijk te realiseren is.
Delwel heeft door haar onderzoek een uitstekende bijdrage geleverd aan het opsporen van orofaciale pijn bij mensen met MCI en dementie. In het eerste deel van haar proefschrift toont zij immers aan dat de slechte mondgezondheid als gevolg van een slechte mondhygiëne bij mensen met MCI en dementie mondiaal een groot probleem is. Problemen in het orofaciale gebied en de mogelijke gevolgen op de algemene gezondheid en welbevinden bij deze doelgroep behoeven daarom meer aandacht van alle zorgverleners.
Delwel onderzocht de aanwezigheid van mond- en aangezichtspijn bij ouderen met een milde cognitieve beperking (MCI) of dementie. Het proefschrift is onderverdeeld in drie delen. Het eerste deel beschrijft twee literatuurstudies. In het tweede deel wordt de methodologie van haar onderzoek beschreven, waaronder haar studieprotocol en de verdere ontwikkeling van de Orofaciale Pijnschaal voor Non-Verbale Individuen (OPS-NVI). In het derde deel beschrijft zij de resultaten van de twee door haar uitgevoerde klinische studies, waar de OPS-NVI als meetinstrument werd ingezet.
In haar eerste systematisch literatuuronderzoek onderzocht Suzanne Delwel de harde mondweefsels en orofaciale pijn bij mensen met en zonder dementie. Hieruit bleek dat het aantal aanwezige tanden, de Decayed Missing Filled Teeth (DMFT)-index, het percentage tandeloosheid en het gebruik van gebitsprotheses vergelijkbaar was bij mensen met en zonder dementie. Het tweede systematisch uitgevoerde literatuuronderzoek toonde aan dat ouderen met dementie hogere scores hadden voor gingivitis (tandvleesontsteking), parodontitis (gevorderde tandvlees- en kaakbotontsteking), tandplaque en de noodzaak voor ondersteuning bij het poetsen. Daarnaast waren in deze groep vaker dan bij ouderen zonder dementie candidiasis (orale schimmel), stomatitis (mondslijmvliesontsteking) en verminderde speekselsecretie aanwezig. Uit de twee literatuurstudies kwam naar voren dat orofaciale pijn nauwelijks was onderzocht bij mensen met dementie.
Het tweede en derde deel van haar proefschrift gaat over onderzoek dat deel uitmaakte van de Pain in Dementia Amsterdam (PainDemiA)-studie. Delwel ontwikkelde hiervoor een observationele schaal, de zogenoemde Orofaciale Pijnschaal voor Non-Verbale Individuen (OPS-NVI), om bij mensen met een cognitieve beperking hun orofaciale pijn te kunnen screenen. Uit de evaluatie bleek dat de OPS-NVI niet kan worden aangeraden voor mensen met MCI of dementie. Het bleek dat er bij deze patiëntengroep opvallend vaak mondproblemen aanwezig waren, terwijl nauwelijks of geen pijn geobserveerd of gerapporteerd of werd. Volgens Delwel impliceert dit dat de aanwezigheid van mondproblemen de OPS-NVI niet als gouden standaard kan dienen als een diagnostische instrument voor screening op orofaciale pijn. Vooralsnog blijft regelmatige controle van de mond bij deze patiëntengroep door (mond)zorgverleners onmisbaar, aangezien bijna de helft van de onderzoeksgroep met MCI of dementie in de mond mogelijke oorzaken van pijn had, zoals cariës, wortelresten en (prothese)drukplaatsen. De kwaliteit van kauwen en slikken was bij de onderzochte populatie goed, hoewel de deelnemers met een ernstige cognitieve beperking minder occluderende paren en een kleinere mondopening hadden.
De opponenten gingen met Delwel met name in discussie over het gebruikte meetinstrument, de OPS-NVI. Eén van de opponenten merkte op dat de onderzoekspopulatie nauwelijks orofaciale pijn had. Andere nationale en internationale onderzoeken geven aan dat orofaciale pijn tot wel 30% voorkomt bij mensen met dementie. Als verklaring gaf Delwel dat de onderzoeksgroep veel patiënten bevatte die medicijnen tegen pijn kregen voorgeschreven en dat de bij hen veel voorkomende ulcera in de mond op zichzelf niet veel pijn geven. In de discussie met de opponenten kwam verder naar voren dat bepaalde items van de OPS-NVI mogelijk niet erg sensitief zijn om pijn te meten bij deze doelgroep. Door de opponenten werd gesuggereerd om bij het meten van orofaciale pijn ook de autonome responses op pijn mee te nemen. In de discussie met de opponenten kwam naar voren dat in de beoordeling van orofaciale pijn ook mantelzorgers een belangrijke rol zouden kunnen spelen. Regelmatig bezoek aan een tandarts wordt door Delwel als belangrijk gezien in de opsporing van orofaciale pijn. Daarnaast zou een tandarts in een multidisciplinair overleg aanwezig moeten zijn, hoewel dat vooralsnog maar moeilijk te realiseren is.
Delwel heeft door haar onderzoek een uitstekende bijdrage geleverd aan het opsporen van orofaciale pijn bij mensen met MCI en dementie. In het eerste deel van haar proefschrift toont zij immers aan dat de slechte mondgezondheid als gevolg van een slechte mondhygiëne bij mensen met MCI en dementie mondiaal een groot probleem is. Problemen in het orofaciale gebied en de mogelijke gevolgen op de algemene gezondheid en welbevinden bij deze doelgroep behoeven daarom meer aandacht van alle zorgverleners.
Auteur
- Dr. Gert-Jan van der Putten, specialist ouderengeneeskunde, kaderarts palliatieve zorg bij Dagelijks Leven en senior onderzoeker verbonden aan de tandheelkunde faculteit, afdeling Orale Functieleer van het Radboudumc
Vind ik leuk |
Bericht volgen
PDF
Genereer PDF document