PRO: Het belang van lichamelijk onderzoek bij opname
Het vak van de specialist ouderengeneeskunde is een bron van voortdurende discussie. Waarom zouden we het niet nog even aankijken? Wat pleit voor of juist tegen deze interventie? Op de werkvloer, met de patiënt en zijn familie, met managers en collega's – telkens weer is het zoeken naar de goede argumenten ter onderbouwing van ons doen en laten. Met deze rubriek willen wij bijdragen aan het debat over enkele actuele en soms ook controversiële onderwerpen in ons vak. In deze Pro-Contra twee stellingnames over ‘iedere patiënt die opgenomen wordt in het verpleeghuis behoort een volledig lichamelijk onderzoek te krijgen’. Arjeh Stofkooper vindt dat lichamelijk onderzoek een essentieel onderdeel is om je werk als arts zorgvuldig te kunnen doen. Zijn opponent Bert Keizer meent dat het er vanaf hangt of een lichamelijk onderzoek zinvol is.
Elke patiënt in het verpleeghuis moet in principe lichamelijk onderzocht worden bij opname. Het liefst zo snel mogelijk, waarbij uiteraard wel rekening gehouden moet worden met de (psychische) belastbaarheid van de patiënt. Lichamelijk onderzoek mag namelijk geen bron zijn van onrust. Dan ligt het voor de hand af te wegen welk onderdeel van het lichamelijk onderzoek op grond van meeropbrengst en urgentie van belang is en wanneer.
In het lezenswaardige boek ‘Voorkomen Is Beter’ stelt auteur I.P. Leistikow1 dat bij het overnemen van de verantwoordelijkheid voor een patiënt een arts nooit blind moet vertrouwen op zijn voorganger. Het is van belang om tot een zelfstandige beoordeling te komen. Mijns inziens past hier ook het lichamelijk onderzoek bij.
We kennen allemaal de medische dossiers met pagina’s die bestemd zijn voor het lichamelijk onderzoek. Helaas worden deze niet altijd ingevuld. Het lichamelijk onderzoek betreft een voor mij noodzakelijk screenend onderzoek (met ongetwijfeld zijn eigen sensibiliteit en specificiteit). Zie het lichamelijk onderzoek ook als een soort van nulmeeting, waarbij je eventuele fouten of verkeerde inschattingen van voorgangers kunt ontdekken en een vergelijk hebt voor wat daarna komt.
Juist in een setting waarin je gepast of zo min mogelijk gebruik wilt maken van aanvullende diagnostiek (zoals bijvoorbeeld x-foto’s, scans, laboratoriumonderzoek), omdat dit een kwetsbare patiënt belast, komt het er op aan gebruik te maken van het basale gereedschap. Dat zijn je oren, ogen en handen met gebruikmaking van je klinische blik.
Ik heb me altijd afgevraagd hoe het mogelijk is diagnoses te stellen, risico’s in te schatten, problemen te formuleren zonder een totaalbeeld van de patiënt. (Hetero)anamnese, kennis van de voorgeschiedenis en actuele medicatie én lichamelijk onderzoek zijn mijns inziens essentiële onderdelen om je werk als arts zorgvuldig te doen. Het is daarbij geen overbodige luxe om ook ‘eenvoudig’ neurologisch onderzoek te doen. Dit draagt immers bij aan de inschatting van mobiliteits- of andere problemen. Ook de status van het gebit is onderdeel van het lichamelijk onderzoek. Best wel moeilijk bij de patiënt die zijn mond niet wil openen, maar je mag wel een poging wagen.
“We hebben het al zo druk”, zo werd mij aangegeven door specialisten ouderengeneeskunde in opleiding. “Als er iets afwijkends is dan vertelt de verzorging dat wel aan ons.” Was dat maar waar. Hier kun en mag je niet vanuit gaan. Jij hebt de regie en bent eindverantwoordelijk. Het gaat er niet om zeldzame afwijkingen te vinden. Lichamelijk onderzoek kan je op het spoor brengen van nog niet ontdekte pathologie, die belangrijk is voor het in te zetten beleid. Toch vervelend als je een mammatumor mist.
Enkele voorbeelden uit de praktijk
Bij de overdracht vanuit het ziekenhuis wordt een postoperatieve wond beschreven. Valt allemaal wel mee, ietwat rode randen. Blijkt er vijf dagen na opname sprake te zijn van een pussende wond met koorts en sepsis. Resultaat: Overplaatsing naar het ziekenhuis, boze familie, want waarom was dit niet eerder gezien door de arts. Hoe zag de wond er dan uit bij opname?
Een patiënt wordt vanuit het ziekenhuis overgeplaatst naar het verpleeghuis met een medische brief van een andere patiënt. De arts zet een verkeerd beleid in op basis van de brief. Als de arts de patiënt bij opname lichamelijk had onderzocht, was in één oogopslag duidelijk geworden dat het om een ander ging. De postoperatieve littekens zaten namelijk op een totaal andere plaats.
In de dienst wordt een arts bij een patiënt gehaald vanwege koorts. Bij onderzoek vindt hij basale crepitaties in de rechter long. Jammer dat in het dossier niet vermeld staat of deze er drie weken geleden bij opname ook al waren. Is er nu een beginnende longontsteking of niet? Er zit naast het belang voor de patiënt ook een (on)collegiaal aspect aan.
Voor mij is het duidelijk. Met het nalaten van lichamelijk onderzoek bij opname wordt een van de pijlers weggeslagen om een betrouwbaar integraal beeld van de patiënt te krijgen. Dit verhoogt het risico op fouten met ernstige gevolgen.
Auteur(s)
- Arjeh Stofkooper
Literatuur
- ‘Voorkomen Is Beter’, I.P. Leistikow, Diagnosis Uitgevers ISBN 987-94-91969-01-0.