Contact met patiënt en vertegenwoordiger hoort bij de regiefunctie als specialist ouderengeneeskunde
Bespreking uitspraak tuchtrecht
In deze uitspraak van het Centraal Tuchtcollege (CTG) verwijt klaagster de verweerder (specialist ouderengeneeskunde) geen contact te hebben opgenomen met haar over de situatie van patiënte terwijl dat wel nodig was. Het regionaal tuchtcollege oordeelde in eerste instantie dat er geen tuchtrechtelijk verwijt kon worden gemaakt en de klacht dus ongegrond was. Naar het oordeel van het regionaal tuchtcollege waren de aangevoerde incidenten niet van een zodanig ernstig karakter dat niet volstaan kon worden met het contact zoals dat verliep met de verpleging. Het regionaal tuchtcollege komt tot de beslissing dat de klacht ongegrond is. Het CTG denkt hier duidelijk anders over.
Het Centraal Tuchtcollege doet een uitspraak die een verdere invulling geeft van de regiefunctie van specialisten ouderengeneeskunde en is daarom relevant voor de beroepsuitoefening. De uitspraak lijkt bovendien te passen in een lijn van het CTG waarin ook eerder invulling wordt gegeven aan het hoofdbehandelaarschap en de coördinerende functie die de specialist ouderengeneeskunde vervult (CTG 26 mei 2016, nr. 2015.267). De elementen die in die uitspraak van mei 2016 –ook in het Tijdschrift voor Ouderengeneeskunde becommentarieerd- door het CTG aan het hoofdbehandelaarschap werden verbonden waren:
- maak afspraken als zorg en behandelteam over taken en overdracht;
- zie er als hoofdbehandelaar op toe dat de afspraken ook gehandhaafd en nageleefd worden;
- leg alles zoveel mogelijk schriftelijk vast en zorg voor een goed en duidelijk dossier.
In de uitspraak die het CTG nu heeft gedaan, voegt zij hier nog een element aan toe. Het CTG richt de aandacht in deze uitspraak vooral op de communicatie en het contact tussen de arts en de patiënt/vertegenwoordiger als element van de regiefunctie die specialisten ouderengeneeskunde vervullen.
De feiten
Patiënte is sinds 8 mei 2015 opgenomen op de afdeling van de instelling waar verweerder als specialist ouderengeneeskunde werkzaam is. Klager in deze zaak is de nicht van patiënte die optrad als eerste contactpersoon en vertegenwoordiger. Op 11 mei 2015 heeft verweerder patiënte voor het eerst gezien. In de samengestelde rapportage van verweerder en collega specialisten ouderengeneeskunde staan meerdere contactmomenten tussen klaagster en medewerkers van de afdeling genoemd. In de rapportage staan verder verschillende incidenten met geen of beperkte medische gevolgen. Verder is er sprake in de rapportage van de behandeling van een atheroomcyste aan het been van patiënte.
Klaagster verwijt verweerder geen contact te hebben opgenomen met haar over de situatie van patiënte terwijl dat wel nodig was, in ieder geval voor het feit dat patiënte op 8 mei 2015 een hoofdwond heeft opgelopen, zij een verbrande duim had, er valpartijen waren en er een medische ingreep aan het been had plaatsgevonden.
Het regionaal tuchtcollege oordeelde in eerste instantie dat er geen tuchtrechtelijk verwijt kon worden gemaakt en de klacht dus ongegrond was. Er vond veelvuldig contact plaats tussen klaagster en de verpleging. Naar het oordeel van het regionaal tuchtcollege waren de aangevoerde incidenten niet van een zodanig ernstig karakter dat niet volstaan kon worden met het contact zoals dat verliep met de verpleging. Het regionaal tuchtcollege komt tot de beslissing dat de klacht ongegrond is. Het CTG denkt hier duidelijk anders over.
Beoordeling Centraal Tuchtcollege
Het CTG heeft zich op grond van de feiten de vraag gesteld wat tot de verantwoordelijkheid van de specialist ouderengeneeskunde behoort. Zij komt daarbij tot de volgende beoordeling: ‘Een specialist ouderengeneeskunde dient niet alleen op te treden als behandelend arts, maar behoort tevens een regiefunctie te vervullen. Die functie omvat onder meer het nemen van de regie over het voeren van gesprekken met patiënt en/of diens familie/vertegenwoordiger en het verstrekken van informatie aan hen.’ Daarbij verwijst het CTG onder meer naar het Beroepsprofiel specialist ouderengeneeskunde (2012) en het Kwaliteitshandboek voor de specialist ouderengeneeskunde (2013) van Verenso.
In deze casus is het CTG van oordeel dat de verweerder in onvoldoende mate actief is geweest en daarmee tekort is geschoten in haar rol als regievoerder jegens klaagster. De arts heeft een lange periode, de eerste vijf maanden na de opname, geen contact gezocht met klaagster, die aanvankelijk eerste contactpersoon en later tevens mentor van patiënte was. Dit terwijl duidelijk was dat er problemen en spanningen waren met betrekking tot de opname en behandeling van patiënte en klaagster haar bezorgdheid over de behandeling van patiënte meermalen kenbaar heeft gemaakt aan de instelling. Dit alles brengt het CTG tot de conclusie dat er sprake is van een tuchtrechtelijke verwijtbaarheid en de klacht gegrond moet worden verklaard. Aangezien de norm niet eerder expliciet is toegepast en de arts niet eerder tuchtrechtelijk is aangesproken, volstaat het CTG met de constatering van het verwijt en legt geen maatregel op.
Conclusie en lessen uit de uitspraak
Zeker in het licht van actuele ontwikkelingen waarbij veel taken van specialisten ouderengeneeskunde en andere artsen overgelaten worden -gedelegeerd of herschikt- aan verpleegkundigen, verpleegkundig specialisten of andere disciplines, wijst de uitspraak van het CTG ons erop dat daar ook grenzen aan zijn. Het CTG lijkt een grens te trekken en de norm te stellen dat het patiëntencontact en contact met de vertegenwoordiger in elk geval niet geheel en voor een lange periode aan anderen mag worden overgelaten. Je blijft tenslotte specialist ouderengeneeskunde waarbij dit contact een onmisbaar onderdeel blijft. Bij het bespreken van wensen en behandeldoelen zijn specialisten ouderengeneeskunde natuurlijk al gewend om contact te onderhouden met patiënt en naasten/vertegenwoordiger. Het hoort onlosmakelijk bij het vak. Het CTG onderstreept het belang van dat contact als regievoerend specialist ouderengeneeskunde: goed dus om daar scherp op te blijven.
Klik hier voor de uitspraak van het CTG d.d. 26 mei 2016, nr. 2017.142.
Auteur(s)
- Mr. Roy B.J. Knuiman, juridisch beleidsmedewerker Verenso