In deze editie van het Tijdschrift voor Ouderengeneeskunde beschrijf ik een zaak voor het Centraal Tuchtcollege tegen een behandelend specialist ouderengeneeskunde (C2015.394). Klager was de echtgenoot van patiënte. Hij diende een klacht in over het gevoerde medisch beleid en een aantal behandelbeslissingen van de specialist ouderengeneeskunde. Het tuchtcollege kwam echter niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de klachten. De zaak draaide om de vraag of de echtgenoot zijn klacht in dit geval wel mocht indienen.
Het Centraal Tuchtcollege (CTG) bevestigt in deze zaak de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege (RTG) dat de echtgenoot van patiënte in deze casus niet gerechtigd is een klacht in te dienen en beslist daarom de klager niet-ontvankelijk te verklaren. Om deze reden komt de tuchtrechter niet toe aan de beoordeling van de inhoudelijke klachten die de echtgenoot indiende tegen de specialist ouderengeneeskunde.
De vraag die hier aan de orde is: Wie mag er een klacht indienen bij het tuchtcollege? Op grond van de wet BIG zijn dit rechtstreeks belanghebbenden. Hieronder valt de patiënt zelf, maar ook een naaste van de patiënt mag klagen over de behandeling als de patiënt hiermee instemt of als de patiënt hiertoe wilsonbekwaam is. Daarnaast zijn als rechtstreeks belanghebbenden aan te merken de wettelijk vertegenwoordigers van de patiënt, zoals een curator of een mentor.
In deze casus was de echtgenoot van patiënte aanvankelijk haar mentor. Hij was het oneens met een reeks behandelbeslissingen en het gevoerde medisch beleid ten aanzien van patiënte. In juni 2014 heeft de instelling de kantonrechter gevraagd om klager uit zijn functie als mentor van patiënte te ontslaan, omdat een constructieve samenwerking met hem niet mogelijk zou zijn. De uitspraak en motivering biedt hier geen nadere uitleg over. De redenen waarom die samenwerking niet meer mogelijk was, worden niet duidelijk aangegeven. Duidelijk is wel dat de kantonrechter het verzoek van de instelling heeft toegekend en klager heeft ontslagen uit zijn functie als mentor. Een externe partij is daarna als mentor voor patiënte benoemd.
Het Centraal Tuchtcollege komt al vrij snel tot de kern. Ten tijde van het instellen van het beroep, was klager –de echtgenoot- niet langer de mentor van patiënte. Daarom was hij niet langer bevoegd om als mentor namens de patiënt het beroep in te stellen. Op het moment dat een patiënt wilsonbekwaam is om te beslissen over het indienen van een klacht, wordt hij of zij vertegenwoordigd door een door de rechter benoemde mentor of –als deze er niet is- een andere vertegenwoordiger. Als er een door de rechter benoemde mentor of curator is, heeft deze voorrang boven andere naasten die niet door de rechter benoemd zijn en geldt deze mentor dus als enige vertegenwoordiger. De oorspronkelijke klager, echtgenoot, heeft het beroep ingesteld. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt dat in dit geval de mentor in elk geval zou moeten instemmen met het beroep. Dit is niet het geval. De mentor schrijft zelfs expliciet dat zij het niet in het belang van patiënte acht dat er allerlei procedures rond haar persoon worden gevoerd. Het Centraal Tuchtcollege besluit dan ook dat klager niet-ontvankelijk is in zijn beroep.
Samenvattend
Een heldere uitspraak die nog eens duidelijk maakt dat je als behandelaar en instelling te maken hebt met de patiënt en bij beslissingen waarvoor die patiënt wilsonbekwaam is, met niet meer dan één vertegenwoordiger. Als er een door de rechter benoemde mentor is, is dat degene die als vertegenwoordiger aangemerkt wordt. Een vertegenwoordiger moet volgens de wet handelen als goed vertegenwoordiger. Dat betekent niet dat die vertegenwoordiger het altijd met behandelbeslissingen of voorstellen eens hoeft te zijn. Ontstaat er echter een onhoudbare situatie, waarbij er geen enkele constructieve samenwerking met een vertegenwoordiger meer mogelijk is, dan heeft de instelling in elk geval altijd zelf de mogelijkheid om bij de kantonrechter een verzoek te doen de mentor te ontslaan uit zijn mentorschap en een nieuwe mentor te laten benoemen. Dat is ook degene die –liefst samen met de patiënt- onder meer besluit over de vraag of er wel of niet een klacht wordt ingediend.
Auteur(s)
- Mr. Roy B.J. Knuiman, juridisch beleidsmedewerker Verenso