Verwekkers en gevoeligheid
Beschrijving studies
Kweekuitslagen van zes Nederlandse studies naar verwekkers en antibioticaresistentie zijn vanuit verschillende plaatsen en settingen ingestuurd. Twee studies betroffen kweekuitslagen van huisartsenpraktijken (Nethmap, 2015; Nys, 2006), één studie heeft kweekuitslagen van bewoners van woonzorgcentra opgevraagd bij de betreffende huisartsen (van Buul, 2016) en de overige drie studies betreffen kweekuitslagen van verpleeghuisbewoners. De studiepopulaties van verpleeghuisbewoners verschillen van elkaar. Het betreft urinekweken afgenomen na falen empirische therapie of recidief (Hasper, 2012) of juist bij asymptomatische bewoners (Verhoef, 2016; Hoogendoorn, 2013). De studie van Hoogendoorn (2013) verschilt ook van de andere studies doordat in deze studie anale swabs werden onderzocht in plaats van urinekweken. Onderstaand volgt een korte beschrijving van de zes geïncludeerde studies.
Thuiswonende ouderen
Nethmap (2015) onderzocht kweekuitslagen van 42 huisartsenpraktijken die deelnemen aan ‘surveillance of extramural resistance in the Netherlands’ (SERIN). Resistentie van Escherichia coli (E. coli) is onderzocht bij 192 urinekweken van vrouwen ouder dan 70 jaar die in 2014 hun huisarts bezochten met symptomen van een urineweginfectie.
Nys (2006) onderzocht kweekuitslagen van 917 vrouwen ouder dan 70 jaar (gemiddeld 80 jaar) die in 2003 of 2004 een van de 21 deelnemende huisartspraktijken bezochten vanwege een urineweginfectie. De verschillende verwekkers die in de 808 (88%) positieve kweken zijn geïsoleerd zijn per tien jaars leeftijdsklassen (71-80; 81-90; >90) gerapporteerd. Resistentie van de drie meest voorkomende verwekkers voor zeven verschillende antibiotica is voor alle drie de leeftijdsklassen bepaald.
Bewoners woonzorgcentra
De retrospectieve studie van Van Buul (2016) onderzocht 236 dossiers van bewoners van woonzorgcentra (gemiddelde leeftijd 87 jaar; 81% vrouw) uit de periode 2010-2013. Dossiers waren opgevraagd bij de betreffende huisarts en bevatten 143 uitslagen van urinekweken afgenomen bij 66 bewoners van woonzorgcentra (bij 30 bewoners waren meerdere kweken afgenomen).
De drie meest voorkomende verwekkers en hun resistentie tegen acht antibiotica zijn gerapporteerd.
Verpleeghuisbewoners
Verhoef (2016) onderzocht 5421 dipslides van asymptomatische verpleeghuisbewoners (107 verpleeghuizen) uit de periode 2012-2014 op de aanwezigheid van E. coli, de aanwezigheid van extended spectrum b-lactamase (ESBL) producerende E. coli en de resistentie van E. coli voor acht soorten antibiotica.
Hoogendoorn (2013) onderzocht anale swabs van 125 verpleeghuisbewoners op de aanwezigheid van E. coli, antibioticaresistentie van E. coli en aanwezigheid van ESBL-producerende Enterobacteriaceae. De swabs zijn in de periode 2008-2009 afgenomen bij bewoners van de afdelingen langdurige somatische zorg (n=71) en geriatrische revalidatiezorg (n=37).
De studie van Hasper (2012) bepaalde resistentie van verwekkers uit 506 positieve urinekweken van verpleeghuisbewoners uit de periode 2004-2009. Urine werd meestal gekweekt na falen empirische therapie of bij recidiverende urineweginfectie.
Resultaten verwekkers
De prevalentie van de verschillende verwekkers in de zes geïncludeerde studies is weergegeven in tabel 1 in bijlage 3a.
Thuiswonende ouderen
In Nethmap (2015) was E. coli aanwezig in 142 van de 192 urinekweken (74%; 95% BI: 67% tot 80%) van thuiswonende vrouwen ouder dan 70 jaar. Ook in de studie van Nys (2006) bij thuiswonende ouderen (>70 jaar) was E. coli met een prevalentie variërend tussen 57% (95% BI: 44% tot 69%) tot 62% (95%BI: 57% tot 66%) in alle leeftijdsklassen de meest voorkomende verwekker in de urinekweken, op afstand gevolgd door Proteus mirabilis (8%; 95%BI: 6% tot 10%) en Klebsiella pneumoniae (6%; 95%BI: 5% tot 8%). De prevalentie van Klebsiella pneumoniae nam significant toe met de leeftijd, van 3% (95% BI: 2% tot 5%) in de leeftijdscategorie 71-80 jaar tot 16% (95% BI: 9% tot 28%) in de categorie >90 jaar.
Woonzorgcentra
Bij 96 (67%; 95% BI: 59% tot 74%) kweken in de studie van Van Buul (2016) werd een verwekker geïsoleerd. De drie meest voorkomende verwekkers waren E. coli (41%; 95% BI: 31-51; n=39), Proteus mirabilis (17%; 95% BI: 11% tot 25%; n=16) en Klebsiella pneumoniae (15%; 95% BI: 9% tot 23%; n=14).
Verpleeghuisbewoners
De prevalentie van E. coli in urinekweken van verpleeghuisbewoners na falen van antibiotische behandeling was 42% (95% BI: 38% tot 46%; Hasper, 2012). Onder asymptomatische verpleeghuisbewoners was de prevalentie van E. coli in urinekweken 55% (95% BI: 53% tot 56%; 2934/5359 dipslides). De prevalentie van E. coli in urinekweken was significant lager onder ouderen verblijvend in een zorginstelling (53%; 95% BI: 52 tot 55; Van Buul, 2016; Hasper, 2012; Verhoef, 2012) in vergelijking met thuiswonende ouderen (64%; 95% BI: 61 tot 66; Nethmap, 2015; Nys, 2006).
De prevalentie van ESBL-producerende Enterobacteriaceae was 6% (95% BI: 3% tot 12%; Hoogendoorn, 2013) en prevalentie van ESBL-producerende E. coli 4,2% (95% BI: 3% tot 6%; 123/2934; Verhoef, 2016) onder asymptomatische verpleeghuisbewoners. De ESBL-producerende E. coli waren in de helft (53/107) van de onderzochte locaties aanwezig (Verhoef, 2016).
Bewijskracht van de literatuur
De bewijskracht voor prevalentie van verwekkers is verlaagd naar laag vanwege imprecisie en extrapoleerbaarheid. Voor imprecisie is afgewaardeerd vanwege het relatief gering aantal patiënten. Voor extrapoleerbaarheid (bias t.g.v. indirectheid) is afgewaardeerd gezien niet alle urinekweken zijn afgenomen bij patiënten met (een verdenking op) een urineweginfectie (Verhoef, 2016; Hoogendoorn, 2013) en er anale swabs in plaats van urinekweken zijn onderzocht (Hoogendoorn, 2013). Ook gaat het om relatief verouderde data (bijv. de studie van Nys uit 2006 gebruikt data uit 2003-2004) waardoor mogelijk significante verschillen zijn opgetreden.
Resultaten resistentie
De op basis van de literatuur gevonden resistentiepatronen van verwekkers tegen verschillende antibiotica zijn weergegeven in tabel 2a tot en met tabel 2c. In tabel 2d zijn de op basis van ISIS-AR gegevens van resistentiepatronen van verwekkers in Nederland opgenomen. Het betreft hier resistentiepercentages van E. coli, Klebsiella pneumoniae, Proteus mirabilis en de gepoolde resistentie in 2016 afkomstig uit urine bij patiënten van 65 jaar of ouder en woonachtig in een verzorgings- of verpleeghuis. Kweekresultaten zijn aangeleverd door 36 Nederlandse laboratoria. Het betreft het eerste isolaat van de patiënt. Omdat het hier kweken betreft van geselecteerde patiënten die mogelijk reeds zijn voorbehandeld, is de verwachting dat de daadwerkelijke resistentiepercentages lager zullen zijn.
E. coli
Resistentie van E. coli is onderzocht onder thuiswonende ouderen (Nethmap, 2016; Nys, 2006), bewoners van woonzorgcentra (Van Buul, 2016) en onder bewoners van verpleeghuizen (Verhoef, 2016; Hoogendoorn, 2013).
Resistentie van E. coli tegen amoxicilline onder thuiswonende ouderen was 31% (95% BI: 7% tot 35%), onder bewoners van woonzorgcentra 51% (95% BI: 36% tot 66%; Van Buul, 2016) en onder verpleeghuisbewoners 45% (95% BI: 43% tot 47%; Verhoef, 2016; Hoogendoorn, 2013). Resistentie van E. coli tegen amoxicilline/clavulaanzuur was onder thuiswonende ouderen 6% (95% BI: 5% tot 9%; Nys 2006; Nethmap, 2015), onder bewoners van woonzorgcentra 41% (95% BI: 27% tot 57%; Van Buul, 2016) en onder verpleeghuisbewoners 24% (95% BI: 23% tot 26%; Hoogendoorn, 2013; Verhoef, 2016).
Resistentie van E. coli tegen ceftriaxon is alleen door Hoogendoorn onderzocht bij verpleeghuisbewoners; zij vonden een resistentie van 4% (95% BI: 1% tot 9%).
Onder thuiswonende ouderen was er minder resistentie tegen quinolonen (ciprofloxacine 7% (95% BI: 5% tot 9%) en norfloxacine 5% (95% BI: 4% tot 8%)) dan onder bewoners van woonzorgcentra (ciprofloxacine 23% [95% BI: 13% tot 38%], norfloxacine 21% [95% BI: 11% tot 36%]) en verpleeghuizen (ciprofloxacine 20% [95% BI: 18% tot 21%] en norfloxacine 24% [95% BI: 23% tot 26%]).
Resistentie van E. coli tegen cotrimoxazol onder thuiswonende ouderen, woonzorgcentra- en verpleeghuisbewoners was respectievelijk 19% (95% BI: 13% tot 26%], 15% [95% BI: 7% tot 30%] en 22% [21% tot 24%]. Resistentie tegen trimethoprim was 22% (19% tot 25%), 23% (13% tot 38%) en 25% (95% BI: 24% tot 27%) voor respectievelijk thuiswonende ouderen en bewoners van woonzorgcentra- en verpleeghuisbewoners.
Nitrofurantoïne varieerde tussen 0% (95% BI 0% tot 9%) onder bewoners van woonzorgcentra en 2% (95% BI: 1% tot 4%) onder thuiswonende ouderen.
Resistentie tegen fosfomycine is onderzocht onder thuiswonende ouderen (1% [95% BI: 0,1 tot 4%]; Nethmap, 2015) en bewoners van woonzorgcentra (8% [95% BI: 3% tot 20%]; Van Buul, 2016). Gentamicine resistentie is alleen door Hoogendoorn onderzocht onder verpleeghuisbewoners, deze was 1% (95%BI: 0,2 tot 5%).
Proteus mirabilis
Resistentie van Proteus mirabilis onder thuiswonende ouderen en ouderen verblijvend in een woonzorgcentrum zijn gerapporteerd door resp. Nys (2006; n=38) en Van Buul (2016; n=16). Onder thuiswonende ouderen is resistentie van Proteus mirabilis tegen amoxicilline 26% (95% BI: 15% tot 42%) en tegen amoxicilline/clavulaanzuur 5% (95% BI: 2% tot 17%). Er was geen resistentie gevonden tegen quinolonen (resistentie tegen zowel ciprofloxacine als norfloxacine was 0%; 95% BI: 0% tot 9%). Resistentie tegen cotrimoxazol was 21% (95% BI: 11% tot 36%) en tegen trimethoprim was deze 24% (95% BI: 13% tot 39%).
Onder bewoners van woonzorgcentra was resistentie van Proteus mirabilis tegen amoxicilline 13% (95% BI: 4% tot 36%) en tegen amoxicilline/clavulaanzuur 0% (95% BI: 0% tot 19%). Net als onder thuiswonende ouderen is er geen resistentie van Proteus mirabilis tegen quinolonen (ciprofloxacine en norfloxacine) gevonden (prevalentie 0%; 95%BI: 0% tot 19%). Resistentie van Proteus mirabilis onder bewoners van woonzorgcentra tegen cotrimoxazol was 19% (95% BI: 7% tot 43%), tegen trimethoprim 38% (95% BI: 19% tot 61%) en tegen fosfomycine 13% (95% BI: 4% tot 36%).
Gegevens over resistentie van Proteus mirabilis onder Nederlandse verpleeghuisbewoners staan in tabel 2d.
Klebsiella pneumoniae
Resistentie van Klebsiella pneumoniae onder thuiswonende ouderen en ouderen verblijvend in een woonzorgcentrum zijn gerapporteerd door respectievelijk Nys (2006; n=32) en Van Buul (2016; n=14).
Onder thuiswonende ouderen was er geen resistentie van Klebsiella pneumoniae tegen amoxicilline/clavulaanzuur (0%; 95% BI: 0% tot 11%). Resistentie tegen quinolonen, zowel ciprofloxacine als norfloxacine, was 9% (95% BI: 3% tot 24%). Resistentie tegen cotrimoxazol was 13% (95% BI: 5% tot 28%), tegen trimethoprim 16% (95% BI: 75% tot 32%) en tegen nitrofurantoïne 34% (95% BI: 20% tot 52%).
Onder bewoners van woonzorgcentra was er ook geen resistentie van Klebsiella pneumoniae tegen amoxicilline/clavulaanzuur (0%; 95% BI: 0% tot 22%). Resistentie tegen quinolonen ciprofloxacine en norfloxacine was respectievelijk 7% (95% BI: 1% tot 32%) en 29% (95% BI: 12% tot 55%). Resistentie tegen cotrimoxazol was 7% (95% BI: 1% tot 32%) en tegen trimethoprim 29% (95% BI: 12% tot 55%). Resistentie tegen nitrofurantoïne en fosfomycine was met 43% (95% BI: 21% tot 67%) voor beide middelen hoog.
Gegevens over resistentie van Klebsiella pneumoniae onder Nederlandse verpleeghuisbewoners staan in tabel 2d.
Alle verwekkers
In de studie van Van Buul (2016) onder bewoners van woonzorgcentra is 81% (95% BI: 72% tot 88%) van de verwekkers resistent tegen ten minste één antibioticum. Onder verpleeghuisbewoners varieert de resistentie van alle verwekkers tussen 29% (95% BI: 25% tot 33%) tegen ciprofloxacine en 75% (95% BI: 71% tot 79%) tegen trimethoprim.
Bewijskracht van de literatuur over resistentie
De bewijskracht voor resistentie van verwekkers is verlaagd naar zeer laag vanwege imprecisie en extrapoleerbaarheid. Er is met één niveau afgewaardeerd voor imprecisie gezien het gering aantal patiënten, bijvoorbeeld onder bewoners van woonzorgcentra is de resistentie van E. coli bepaald op basis van 39 kweken, Proteus mirabilis 16 kweken en Klebsiella pneumoniae 14 kweken. Deze imprecisie is zichtbaar in de brede betrouwbaarheidsintervallen rondom de resistentiecijfers.
Daarnaast is met twee niveaus afgewaardeerd voor extrapoleerbaarheid (bias ten gevolge van indirectheid) omdat kweken niet zijn afgenomen bij patiënten met (een verdenking op) een urineweginfectie (Verhoef, 2016; Hoogendoorn, 2013) er anale swabs in plaats van urinekweken zijn onderzocht (Hoogendoorn, 2013) en er ondanks de snel toenemende antibioticaresistentie twee studies zijn meegenomen met relatief oude resistentie data uit de periodes 2003-2004 (Nys, 2006) en 2004-2009 (Hasper, 2012).
Antibiotische behandeling
Beschrijving studies
Uit de zoekactie is één gerandomiseerde gecontroleerde studie gevonden naar duur van antibiotische behandeling bij 183 vrouwen van 65 jaar of ouder met een acute ongecompliceerde urineweginfectie (Vogel, 2004). De studie vergeleek driedaagse en zevendaagse kuren met ciprofloxacine (tweemaal daags oraal 250mg) op verbetering van de klachten, antimicrobiële werkzaamheid, risico op recidief of herinfectie en bijwerkingen bij oudere vrouwen met ongecompliceerde urineweginfecties. Alle vrouwen hadden ten minste één van zes symptomen (dysurie, frequentie, urgentie, suprapubische pijn, brandend gevoel bij plassen of nieuwe of verergerde incontinentie) en bacteriurie (>105 KvE in urinekweek). Een verblijf in een verpleeghuis of instelling voor langdurige zorg was één van de exclusiecriteria.
Er zijn geen vergelijkende studies gevonden naar uitkomsten van afwachtend beleid versus antibioticabehandeling of effectiviteit van verschillende antibiotica of naar dosering van antibiotica voor behandeling van urineweginfecties bij kwetsbare ouderen. Ook is er geen enkele vergelijkende studie gevonden over antibiotische behandeling van urineweginfectie bij kwetsbare oudere mannen.
Resultaten en bewijskracht
Verbetering in klachten
Twee dagen na einde behandeling was er geen verschil in aantal patiënten met verbetering van een of meer van de volgende klachten: nocturie [≥1/nacht], urgentie, frequentie, brandend gevoel bij urineren of suprapubische pijn (korte kuur: 98% (91/93); lange kuur 92% (82/89); RR= 1,06 [0,99; 1,14]; p=0,15).
Bewijskracht van de literatuur
De bewijskracht voor de klinische verbetering is met twee niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet en het geringe aantal patiënten (imprecisie; slechts één studie). De bewijskracht komt daarmee op laag.
Antimicrobiële werkzaamheid
Bij 96% van de patiënten was er sprake van microbiële genezing twee dagen na het einde van de behandeling (kort= 91/93 (98%); lang= 83/89 (93%); RR=1,05 [0,98; 1,12], p=0,16).
Bewijskracht van de literatuur over antimicrobiële werkzaamheid
De bewijskracht voor de antimicrobiële werkzaamheid is met twee niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet en imprecisie (gering aantal patiënten/studies). De bewijskracht komt daarmee op laag.
Resultaten voor kans op recidief of herinfectie
Onder patiënten met microbiële genezing twee dagen na einde behandeling was het risico op recidief (terugkeer van bacteriurie met dezelfde pathogeen) of herinfectie (terugkeer van bacteriurie met ander pathogeen) zes weken na beëindigen van de behandeling nagenoeg gelijk. Bij driedaagse en zevendaagse kuren was het risico op herinfectie respectievelijk 14% en 18% (RR= 0,78 [0,40; 1,52]; p=0,54) en het risico op recidief respectievelijk 15% en 13% (RR= 1,12 [0,55; 2,28]; p=0,83).
Bewijskracht van de literatuur voor kans op recidief of herinfectie
De bewijskracht voor het risico op recidief of herinfectie is met twee niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet en imprecisie (gering aantal patiënten/studies). De bewijskracht komt daarmee op laag.
Resultaten bijwerkingen en complicaties van de interventies (ongunstige effecten)
Bijwerkingen
Het gemiddeld aantal bijwerkingen (slaperigheid, hoofdpijn, buikpijn, misselijkheid of braken, diarree en verlies van eetlust) per patiënt was significant lager in de driedaagse kuur dan in de zevendaagse kuur, zowel na vijf dagen behandeling (kort= 0,9 (1,1); lang=1,6 (1,5); MD= -0,70 [-1,09; -0,31]; p<0,001) als na negen dagen (kort 1,2 (1,3); lang 2,1 (1,6); MD= -0,62 [-0,92; -0,31]; p<0,001).
Daarnaast waren er vier patiënten die de lange kuur niet konden afmaken vanwege bijwerkingen. De korte kuur konden alle patiënten afmaken (RR= 0,11 [0,01; 1,97]).
Bewijskracht van de literatuur voor de kans op bijwerkingen
De bewijskracht voor de kans op bijwerkingen is met twee niveaus verlaagd gezien beperkingen in de onderzoeksopzet en imprecisie (gering aantal patiënten/studies). De bewijskracht komt daarmee op laag.